zondag 30 november 2025

Waarom ik de heilige Geest aanduid als vrouwelijk

“Door de doop ontvangen we de Geest van Christus, en op het moment dat de priesters de Geest aanroepen, opent ze de hemel en daalt neer en zweeft over de wateren, en degenen die gedoopt zijn ontvangen haar” 

- de heilige Afrahat (c.270-c.345)


In theologische teksten die ik schrijf, duid ik de heilige Geest aan als vrouwelijk (zij, haar), zoals ik dat ook gewend ben in mijn eigen spiritualiteit. Daar liggen theologische overwegingen aan ten grondslag.

Een blog.


God is evenzeer vrouwelijk als mannelijk (en overstijgt beide)

Uiteraard is de Geest geen vrouw, net zo min als de Geest of God een man is. Het is een klassiek-theologische notie dat God het onderscheid in sekse (biologisch geslacht) en gender (de eigenschappen en rollen die hieraan worden toegeschreven) overstijgt.[1] God is evenzeer vrouwelijk als mannelijk - immers: God schiep de mens naar Gods beeld, “mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Genesis 1:27) – en tegelijk moeten we ons realiseren dat God voorbijgaat aan die binariteit in de schepping. Dat de goddelijke personen in de traditie doorgaans alle drie als mannelijk worden aangeduid, geeft hieraan geen uitdrukking.


Taal doet ertoe

Dat dit ertoe doet, is de afgelopen vijftig jaar overtuigend beargumenteerd door theologen als Rosemary Radford Ruether, Sallie McFague, Elizabeth A. Johnson, Elisabeth Schüssler Fiorenza, Mercy Amba Oduyoye en talloze anderen.[2] Het eenzijdige gebruik van mannelijke aanduidingen voor God heeft geleid tot het beeld dat God een man is of in elk geval mannelijk. Het heeft patriarchale structuren in Kerk en samenleving in de hand gewerkt, met een ondergeschikte rol voor vrouwen.

Minstens zo belangrijk is dat het er ook toe heeft geleid dat mannelijke beelden voor God in de Bijbel (vader, koning, herder) meer aandacht kregen dan vrouwelijke beelden (moeder, zwangere vrouw, vrouw die haar kind baart, zoogt en beschermt, een berin, leeuwin, moederarend, een hen die zich over haar kuikens ontfermt).[3] En beelden die zowel mannelijk als vrouwelijk kunnen zijn (strijder, bevrijder, leider) werden vaak voetstoots geassocieerd met masculiniteit.

Bovendien werden de mannelijke metaforen vaak opgevat als analogie met menselijke genderrollen en -stereotypen, in plaats van metaforisch. Hierdoor werden eigenschappen die in onze westerse cultuur vaak geduid worden als feminien (zorgzaamheid, tederheid) niet in verband gebracht met Gods vaderschap en zoonschap.[4] De actuele herbezinning op gender en seksualiteit is alle reden om met meer nuance te spreken en ruimte te geven aan meerduidigheid. Dat het bij menigeen gevoelsmatige weerstand oproept om God te stellen als moederlijk of vrouwelijk, is veelzeggend. Kennelijk kunnen we ons God prima voorstellen als man, maar niet als vrouw.

In feministische theologie zijn de mannelijke beelden voor God soms ingewisseld voor vrouwelijke, maar dat leidt tot een nieuwe eenzijdigheid. Bovendien openbaart God zich in de Bijbel als Vader en als Zoon. Het is goed om terdege te beseffen dat dit een metaforisch spreken is, maar toch lijkt het mij bijbels-theologisch bezwaarlijk om bij die Bijbelse openbaring vandaan te bewegen. Maar de Bijbelse openbaring geeft alle ruimte om de Geest aan te duiden als vrouwelijk.


Grondtekst en grammatica

De grammatica van de grondteksten geeft hier geen uitsluitsel, omdat het grammaticale geslacht van een woord maar tot op zekere hoogte iets zegt. In de Hebreeuwse Bijbel wordt het woord ruach gebruikt voor de Geest en dat is een vrouwelijk woord, net als rucha in het Aramees dat Jezus sprak. Het is op zijn minst een intrigerende gedachte dat Jezus, wanneer hij over de rucha sprak, dus vrouwelijke verwijswoorden gebruikte. In de Griekse Septuaginta (3e tot 1e eeuw voor Christus) wordt ruach vertaald met pneuma en ook het Griekse Nieuwe Testament (1e eeuw na Christus) gebruikt dit. Dat is een onzijdig woord. Het krijgt dan mannelijke verwijswoorden (de Geest aanduiden met onzijdige verwijswoorden zou onpersoonlijkheid suggereren). In de Latijnse Vulgaat (4e eeuw) worden ruach en pneuma vertaald met spiritus, een mannelijk woord. Dat Latijn in de loop van de 3e en 4e eeuw de gangbare taal wordt voor de westerse theologie heeft in de hand gewerkt dat in theologische teksten als vanzelf mannelijke verwijswoorden worden gebruikt.

De enige keer dat in de grondtekst van de Bijbel naar de Geest wordt verwezen als “hij”, is als Johannes verwijst naar de Parakleet, omdat parakleet grammaticaal een mannelijk woord is (Johannes 14:26; 15:26; 16:13-14). De Canadese systematisch theoloog Clark H. Pinnock, die als een van de eerste theologen binnen het evangelicalisme een aanzet schreef tot een trinitarisch-pneumatologische theologie, stelt dan ook onomwonden vast dat er geen bijbelse grond is om naar de Geest te verwijzen als “hij”.[5]


Oude papieren: de Geest als moeder

Het aanduiden van de Geest als vrouwelijk heeft bovendien oude papieren, merkt Jan Veenhof op.[6] In de eerste vier eeuwen werd de Geest veelvuldig voorgesteld als vrouw, met name in de Aramees- christelijke spiritualiteit en in kringen die nauw verwant waren met het Jodendom.[7] Dit was niet alleen omdat het woord voor Geest in beide semitische talen vrouwelijk is, maar ook omdat de Geest werd voorgesteld als moeder (ook door de Cappadocische Vader Gregorius van Nyssa). Ook werd de Geest in verband gebracht met de shekinah van God (Gods tastbare, heilige aanwezigheid), een vrouwelijk begrip, en met de oudtestamentische figuur van chokma/sophia, de wijsheid van God. Dit zien we onder andere bij Theophilus van Antiochië (?-c.180) en Ireneüs van Lyon (c.140-202). De Syrische asceet Afrahat (c. 270- c. 345), die de Geest typeert als moeder, schrijft in zijn Demonstrationes 6:14:

 

“Door de doop ontvangen we de Geest van Christus, en op het moment dat de priesters de Geest aanroepen, opent ze de hemel en daalt neer en zweeft over de wateren, en degenen die gedoopt zijn ontvangen haar.”[8]

 

Pas na de 4e eeuw verdwijnen de vrouwelijke aanduidingen voor de Geest. Volgens Veenhof heeft dit te maken met de strijd tegen de gnostiek (waar de Geest als vrouw werd voorgesteld) en met de uitspraken van het Concilie van Constantinopel (381) over het God-zijn van de Geest, waarna de noodzaak werd gevoeld om duidelijk te maken dat christenen niet, zoals de omringende culturen, geloven in een moedergodin.[9] Het zal overigens geen toeval zijn dat vanaf die tijd de Maria-verering sterk opkomt. Functies en eigenschappen die in de Bijbel en Vroege Kerk aan de Geest werden toegeschreven – nabijheid, troost en bemoediging, voorbede - werden nu aan Maria toegekend. Zo kregen de vrouwelijke dimensies van God alsnog een plek. Maar, merkt Veenhof terecht op, wel in een hiërarchische verhouding: God is mannelijk en Maria is weliswaar de belangrijkste heilige, maar mens en dus ondergeschikt.[10] Overigens zijn er enkele interessante uitzonderingen in de kerkelijke en monastieke kunst, waarbij de heilige Geest als vrouw wordt afgebeeld (zie ook de afbeelding bij dit blog).[11]


Resumé

Als we de klassiek-theologische notie dat God evenzeer mannelijk als vrouwelijk is willen spiegelen in ons aanspreken van God, dan is er zowel theologisch als taalkundig en historisch alle ruimte om de Geest aan te duiden als vrouwelijk, naast God als Vader en als Zoon. Het lijkt me goed om dit dan ook te doen.




[1] Je zou kunnen beargumenteren dat God non-binair of pan-gender is en de theologische bezinning hierover is volop gaande. Het goede hieraan is dat het op zijn minst verduidelijkt dat God niet te vangen is in een mannelijke of vrouwelijke voorstelling. Maar elk van die noemers wil God te veel vatten in menselijke analogieën.

[2] Rosemary Radford Ruether, Sexism and God-talk: Towards a Feminist Theology (Londen: SCM Press, 1983); Sallie McFague, Metaphorical Theology: Models of God in Religious Language (Philadelphia: Fortress Press, 1982); Models of God: Theology for an Ecological, Nuclear Age (Philadelphia: Fortress Press, 1987); Elizabeth A. Johnson, She Who is: The Mystery of God in a Feminist Theological Discourse (New York: Crossroad Publishing Company, 1993); Elisabeth Schüssler Fiorenza, In Memory of Her: A Feminist Theological Reconstruction of Christian Origins (New York: Crossroad Publishing Company, 1994); Mercy Amba Oduyoye, Daughters of Anowa: African Women and Patriarchy (New York: Maryknoll, 1995).

[3] Voor vrouwelijke beelden voor God in de Bijbel, zie onder meer: Exodus 19:4; Numeri 11:12; Deuteronomium 32:11 en 18; Job 38:28-29; Jesaja 42:14; Hosea 13:8; Matteüs 23:37; Lucas 13:34; Lucas 15:8-10; Johannes 3:6; Openbaring 12:14.

[4] McFague heeft laten zien dat de mannelijke aanduidingen en beelden voor God vaak werden opgevat als analogie in plaats van metafoor. Bij een toepassing als analogie worden de overeenkomsten tussen God en mensen benadrukt. Bij een toepassing als metafoor wordt benadrukt dat er naast deze overeenkomsten ook belangrijke verschillen zijn tussen God en de mens, bijvoorbeeld als het gaat om sekse en gender (Metaphorical Theology: Models of God in Religious Language).

[5] Clark H. Pinnock, Flame of Love: A Theology of the Holy Spirit (Downers Grove: InterVarsity Press, 1996), 15-17. Pinnock geeft een reeks uitstekende redenen om naar de Geest als vrouwelijk te verwijzen en zegt dat hij dit ook liefst zou doen. Toch ziet hij daar om politieke redenen van af: hij wil als evangelical zijn conservatieve lezers niet kwijtraken. Het lijkt mij een goede zaak om theologische argumenten zwaarder te laten wegen.

[6] Veenhof geeft een goed overzicht in De kracht die hemel en aarde verbindt. De identiteit van de Geest van God als relatiestichter (Zoetermeer: Boekencentrum, 2016), 65-68. Zie ook: G. Quispel, ‘De Heilige Geest volgens de Oude Kerk’, in: Th.C. Vriezen (e.a.), De Spiritu Sancto. Bijdragen tot de leer van de Heilige Geest bij gelegenheid van het 2e eeuwfeest van het Stipendium Bernardinum (Utrecht: Kermink, 1964), 76-88; en Anny Matti, Onze Moeder God de Heilige Geest (Breda: Katholieke Bijbelstichting, 1992). Ook Ad de Bruijne noemt het “begrijpelijk” en “plausibel” dat aan de Geest ook vrouwelijke en moederlijke trekken zijn toegeschreven, in: Ad de Bruijne, Verbonden voor het leven. Een theologisch ethisch voorstel rond homoseksualiteit en seksuele diversiteit (Utrecht: KokBoekencentrum, 2022), 99.

[7] Veenhof, De kracht die hemel en aarde verbindt, 66.

[8] Geciteerd door Pinnock, Flame of Love, 16 (mijn vertaling).

[9] Veenhof, De kracht die hemel en aarde verbindt, 66.

[10] Veenhof, De kracht die hemel en aarde verbindt, 67.

[11] Een fascinerend voorbeeld is een 14e eeuws fresco in de Sint Jacobskerk in Urschalling, Duitsland. De triniteit is hier afgebeeld als drie personen: de Vader als oude man met witte baard, de Zoon als jonge man met bruine baard, en tussen hen in de heilige Geest als vrouw. Het fresco is een onderdeel van een figuurrijke muur- en plafondschildering uit de 14de eeuw en vult het onderste uiteinde in van het gewelfde kruisboog. De plooien van hun gewaden komen bij de heilige Geest samen in een uitbeelding van het vrouwelijke geslachtsdeel, als een uitdrukking van de liefde van de triniteit die het leven voortbrengt of als de heilige Geest als moeder en oorsprong van het leven (zie onder meer: Pater Pius Kirchgessner OFM Cap, ‘Gott in weiblicher Gestalt. Bildmeditation zum Dreifaltigkeitsfresko von Urschalling’, https://www.pius-kirchgessner.de/).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.