Welke plek hebben genezingen in het Koninkrijk dat in Jezus is
begonnen? En wat betekent dit voor ons vandaag? Een aanzet voor een theologisch
kader voor een genezingsbediening in de gemeente.
Ik stip drie dingen aan: de aard van Gods heil, de “timing” ervan en onze rol in de aanzegging ervan.
Dit artikel schreef ik voor een themanummer rond genezing & gebed van het kerkelijk magazine Onderweg.
In zijn baanbrekende boek De
komst van het Koninkrijk was nieuwtestamenticus Herman Ridderbos er al in
1950 glashelder over: Jezus kwam niet alleen voor de vergeving van zonden ,
maar om het Koninkrijk van God te brengen. Dit Koninkrijk brengt het leven in
al zijn volheid (Johannes 10: 10) – het brengt genezing, bevrijding en herstel,
en het rekent af met alle machten die het leven beknotten en kapotmaken. De
wonderen die Jezus doet, zijn daarom niet alleen maar bedoeld om zijn boodschap
kracht bij te zetten. In die wonderen breekt het nieuwe leven van Gods
Koninkrijk daadwerkelijk door.
Als Johannes de Doper eraan twijfelt, of Jezus wel de Messias is die
Gods Koninkrijk brengt, wijst Jezus op zijn genezingswonderen: “Blinden kunnen
weer zien, verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven
kunnen weer horen, doden worden opgewekt, aan armen wordt het goede nieuws
bekendgemaakt!” (Lucas 7: 18 - 23) Ofwel: kijk, dit gebeurt er als Gods
Koninkrijk baan breekt.
Het kan dan ook niet anders, zegt Ridderbos, dat Jezus die
“wondermacht” overdraagt op zijn leerlingen, als Hij hen uitzendt om Gods
Koninkrijk te verkondigen. Eerst zendt Jezus de twaalf discipelen uit: “Hij
riep de twaalf bij zich en gaf hun macht en gezag over alle demonen, en de
kracht om ziekten te genezen. Daarna zond hij hen uit om het koninkrijk van God
te verkondigen en zieken te genezen.” (Lucas 9: 1 - 2) Daarna zendt Hij
tweeënzeventig anderen (Lukas 10: 1 – 9) en vervolgens al zijn volgelingen tot aan
de voltooiing van de wereld (Matteüs 28: 18 – 20; Marcus 16: 15 – 18; Johannes
20: 21 - 22). Vergeving, genezing en bevrijding – het hoort onlosmakelijk bij
de verkondiging van het Koninkrijk, dat heelheid van leven brengt (Lucas 4: 18
– 21). Het hoort onlosmakelijk bij de gemeente van Christus. Ridderbos schreef
dit in de jaren vijftig. In onze tijd trekken nieuwtestamentici als James Dunn
en N.T. Wright dezelfde conclusie.
Het is één ding om dit te belijden, maar nog iets anders om het ook in
praktijk te brengen. Is het wel goed om ons in de gemeente te richten op
lichamelijke genezing? Moet de praktijk van allerlei gebedsgenezers die
genezing “claimen” ons niet terughoudend maken? De discipelen genazen met
gezag: “In Jezus’ naam, sta op!” – hebben wij dat gezag wel?
Ik stip drie dingen aan: de aard van Gods heil, de “timing” ervan en onze
rol in de aanzegging ervan.
Holistisch
Het heil van het Koninkrijk betekent shalom voor de schepping: het aardse leven wordt genezen en
hersteld in de liefde van God. Het gaat om de hele mens. Daar hoort ook sociale
en economische gerechtigheid bij, een eerlijke wereld, zodat het leven kan
bloeien. Het heil dat Christus bedient in en door zijn gemeente, laat zich niet
versmallen tot “zielenheil”, in de trant van: de kerk is er voor de ziel,
artsen en psychiaters zijn er voor lichaam en geest. In de christelijke
gemeente mag namens Christus genezing worden bediend naar geest, ziel én
lichaam. Dit moet niet worden omgedraaid (zoals in sommige charismatische
kringen gebeurt): we hebben geen artsen of psychiaters nodig, want we kunnen
bidden. Om met Harmen U. de Vries te spreken: “Bid tot de Heer, geef plaats aan
de arts” (Kok, 2007).
Laten we dus, wanneer we in de gemeente bidden met zieken die héle
mens op het oog hebben. Versmal het niet tot “zielzorg” (zoals in veel traditionele
kerken ), maar evenmin tot lichamelijke genezing alléén (zoals in sommige
charismatische genezingsbedieningen). Ook Jezus kijkt dieper dan alleen de
lichamelijke aandoening: mensen worden genezen en hersteld in de liefde van
God, in hun relaties, in leven zoals God het heeft bedoeld.
Tussentijd
Ridderbos liet zien dat we niet kunnen zeggen dat het ene deel van het
heil van Gods Koninkrijk al wel is gekomen (bijvoorbeeld vergeving) en het
andere deel niet (bijvoorbeeld genezing). Waar Jezus Christus is (en dat is nu
in het midden van zijn gemeente), daar kan het heil in alle facetten “ontvangen
en genoten” worden: zieken kunnen worden genezen, doden opgewekt. Het
Koninkrijk is aangebroken, maar tegelijk is het nog niet vervuld: het kwaad raast
onverminderd voort in de wereld, en ziekte en dood lijken nog te heersen. In
theologische termen: het Koninkrijk “geïnaugureerd”, maar nog niet
“gerealiseerd”. Het is er, en we mogen verwachten dat het inbreekt op onze
werkelijkheid. En tegelijk: het is er nog niet, dus we rekenen ermee dat het
vaak op zich laat wachten.
Maar als we in praktijk gaan brengen wat we zeggen te geloven, dan
wordt het spannend. Als je een man bij een diep ravijn vraagt, of hij gelooft
dat de touwbrug daar overheen hem zal houden, antwoordt hij volmondig “ja”.
Maar als hij uitgedaagd wordt om de kloof over te steken, deinst hij terug. Gelooft
hij echt dat de touwbrug hem houdt? Maar theoretisch geloof is geen geloof.
Geloven is vertrouwen dat zich bewijst in daden. Vertrouwen we erop dat Gods
Koninkrijk is begonnen, en dat Hij mèt ons is als we hierin wandelen?
Dan durven we in gehoorzaamheid en vertrouwen de zieken de handen op
te leggen, zoals we lezen in het Nieuwe Testament, in de verwachting dat God op
ons gebed geneest. Terwijl we tegelijk in alle nuchterheid weten dat genezing
vaak zal uitblijven of onvolledig zal zijn – en altijd slechts voorlopig - omdat
Gods Koninkrijk pas vervuld zal zijn als Jezus opnieuw verschijnt. Dat mag
ontspannenheid geven in de genezingsbediening, vanuit een kinderlijk
vertrouwen.
Bill Johnson & Randy Clark
Daarin verschil ik wezenlijk van mening met bijvoorbeeld Bill Johnson
(Bethel Church, Redding) en Randy Clark (There
is More-conferentie), die uitgaan van een gerealiseerde eschatologie:
Christus heeft het volledige heil voor ons verworven aan het kruis en dús is
het volledig beschikbaar voor wie gelooft. Jesaja 53: 4 - 5 (“zijn striemen
brachten ons genezing”) wordt zo uitgelegd, dat we op precies dezelfde wijze
waarop we vergeving voor onze zonden hebben ontvangen, ook genezing hebben
ontvangen. Ze putten daarvoor uit een andere theologische bron dan New Wine (en
John Wimber), namelijk die van Kenneth Hagin en de “Word of Faith”-beweging. Volgens
deze theologie kunnen gelovigen zich hun “rechtmatige erfdeel’’ toe-eigenen
door het in geloof te claimen: ‘name and claim’. Zo sprak Johnson een “kankervrije
zone” uit rond zijn kerk.
Nu is Clark behoorlijk genuanceerd en hij spreekt
eerlijk over het uitblijven van genezing. Maar als hij hierbij verwijst naar
het “nog niet” van het Koninkrijk, bedoelt hij daarmee: het Koninkrijk breekt
nog niet volledig door omdat er onvoldoende geloof is. Dat is echt wat anders
dan het ‘nog niet’ van een geïnaugureerde eschatologie: we leven in een
spanningsvolle “tussentijd”, waarin het heil van Koninkrijk volop verwacht en
bediend mag worden en tegelijk nog vaak op zich laat wachten. Genezing is nooit
een recht, maar altijd een genadegave.
De Zuid-Afrikaanse theoloog Derek
Morphew schrijft:
“De wereldbeschouwing van het Koninkrijk doet ons voortdurend
openstaan voor tekenen en wonderen en overweldigend ingrijpen van God. Tegelijk
geeft het ons geduld als dingen nog uitblijven. Iedere belofte van God (…) is
gekleurd door het mysterie van het Koninkrijk: het wordt steeds uitgesteld door
God en is toch vlak om de hoek. We leven proevend, maar ook nog watertandend” (De grote doorbraak).
Gezag om te genezen?
Hoe bidden we het gebed om genezing? Wat is onze rol in het aanzeggen
van Gods heil? Gereformeerden leggen terecht grote nadruk op Gods
soevereiniteit. God is onafhankelijk en laat zich niet manipuleren - Hij
handelt vanuit zichzelf en vanuit wie Hij is. Dat behoedt voor de wetmatige
benadering van sommige gebedsgenezers: “Als ik dít uitspreek (de naam van
Jezus), dan gebeurt er dát (genezing)”. Maar die nadruk op Gods soevereiniteit
kan ook scheefgroeien en verworden tot lijdelijkheid. Dan bidden we wel om
genezing, maar ach, “de mens wikt maar God beschikt.” Zo’n spiritualiteit
berooft ons van verwachting. De Heidelbergse Catechismus gaat scherp tegen zo’n
lijdelijkheid in en spoort ons aan om God van harte aan te roepen, in volle
verwachting dat Hij ons dan “alles wil geven wat wij nodig hebben voor lichaam
en ziel”. God reageert op ons gebed. De
Catechismus zegt zelfs dat God zijn genadegaven alléén aan hen geeft “die van
harte en zonder ophouden Hem daarom bidden” (zondag 45). We mogen bij God op de deur bonzen!
Als we ons gebed om genezing afsluiten met “maar uw wil geschiedde”, kan
dit zomaar een achterdeurtje zijn om ons in te dekken tegen teleurstelling.
Maar zo heeft Jezus deze bede niet bedoeld. “Laat uw wil gedaan worden op
aarde” – dat is geen berustende verzuchting, maar een vurig appèl op God: “Heer, we wéten dat
uw nieuwe wereld gaat komen, waarin u alle zonde, ziekte en de dood voorgoed
hebt weggedaan. Maar we hebben het vandáág zo hard nodig! Laat het komen, Heer!”
“Laat uw wil gedaan worden op aarde.” Die bede is nodig - niet omdat
het nog maar de vraag is of God wel wil genezen, maar omdat Gods wil nog lang
niet overal op aarde gedaan wordt – het Koninkrijk is nog komende. We leven
immers – zoals Oscar Cullmann schreef – in de “tussentijd” tussen “D-Day” en
“V-Day”: Christus heeft de beslissende slag al gewonnen aan het kruis, maar de
strijd is nog niet gestreden.
Gezag en kracht
Over Jezus lezen we dat Hij gezag heeft over ziekte (zie Matteüs 8: 5
– 13). Als Hij zijn leerlingen uitzendt om het Koninkrijk te verkondigen, laat
Hij hen delen in dit gezag (Matteüs 10: 1). De eerste christenen bidden met
gezag: “In de naam van Jezus Christus van Nazaret, sta op en loop” (Handelingen
3: 6). Hebben wíj gezag over ziekte? Kunnen wij met die woorden bidden?
Abraham Kuyper liep met zijn driedelige studie over het werk van de
Heilige Geest (1888 - 1889) ver vooruit op recente studies daarover.
Zo bespreekt hij de doop van Jezus in de Jordaan (Matteüs 3: 13 – 17; Marcus 1:
9 – 15; Lucas 3: 21 – 22): wat gebeurt daar nu precies?
Het is belangrijk, zegt Kuyper, om zorgvuldig te onderscheiden tussen Jezus’
goddelijke natuur en zijn menselijke natuur, en tussen gezag en kracht. Jezus
ontvangt niet hier pas zijn gezag: als Gods Zoon had Hij – naar zijn goddelijke
natuur - gezag over de schepping. Dat gezag wordt bij de doop slechts bevestigd:
“Dit is mijn geliefde Zoon!” Betekent dit dat Jezus vanaf zijn geboorte
wonderen kon doen, omdat Hij nu eenmaal God was? Nee, zegt Kuyper: daarvoor is
ook kracht nodig. En alle goddelijke kracht die de Zoon in eeuwigheid had, had
Hij afgelegd om volledig mens te worden. Wat er gebeurt bij de doop in de
Jordaan, is dat de inwonende Geest werkzaam wordt in zijn menselijke natuur, en
Hem steeds vult met kracht om wonderen en tekenen te doen. Pas dan kan Hij zijn
bediening beginnen .
Dat is een spannende constatering. Als Jezus mensen kon genezen omdat
Hij nu eenmaal God was, dan ligt dit buiten ons bereik. Maar als Jezus zijn
wonderen en tekenen deed in zijn
menselijke natuur, dan staat het meteen op scherp voor ons.
Hebben wij gezag (exousia) zoals Jezus gezag had?
- · Nee, Jezus had gezag omdat Hij Zoon van God was. Maar: in Hem zijn wij aangenomen als zonen van God, en mede-erfgenamen met Christus (Romeinen 8: 15 – 17). We delen in het gezag van Christus en op dit gezag mogen we zieken de handen opleggen (vergelijk Handelingen 4: 9 – 10; 4: 30). Dat is méér dan alleen een vragend gebed om genezing.
Hebben wij kracht (dunamis), zoals Hij dit had?
- · Nee, Hij was zonder zonden en in Hém woonde de volheid van de Geest zonder enige beperking (Kolossenzen 1: 19; Johannes 3: 34). Maar: in Christus ontvangen wij dezelfde Geest die ook op Hem was in zijn menselijke natuur. Dezelfde kracht die werkzaam was in Jezus en Hem opwekte uit de dood, schrijft Paulus aan de Efeziërs, is werkzaam in jullie (Efeziërs 1: 18 – 23 en 2: 10).
Tweemaal een ontkenning: wij zijn niet Jezus. Maar ook tweemaal een bevestiging:
we delen in het gezag van Christus, en we ontvangen dezelfde Geest om dit gezag
ook te kunnen uitoefenen, zij het onvolkomen. Dit mag doorwerken in onze
genezingsbediening.
Ik maak op dit punt wel een kanttekening. Gezag hébben we (delend in het
gezag van Christus), maar kracht ontvángen we – steeds wanneer God het wil
geven. Zelfs Jezus kon niet over die kracht beschikken. Van moment tot moment kijkt
Hij naar wat de Vader aan het doen is en Hij is afhankelijk van de werkzaamheid
van de Geest in Hem (Johannes 5: 19 – 20; Lucas 5: 17). Als wíj zieken de
handen opleggen, delen we in het gezag van Jezus. Maar ook wij bidden steeds in
afhankelijkheid van de werkzaamheid van de Geest.
De Catechismus zegt het zo: wij delen in de zalving van Christus als
koning, priester en profeet (zondag 12). Zoals de Vader Hem zond, zo zendt Hij
ons om het Koninkrijk te verkondigen in de kracht van de Geest die in ons wordt
uitgestort (Marcus 16: 15 – 20; Johannes 20: 19 - 22). Dat zijn spannende
woorden. Met eerbiedige schroom mogen we Jezus’ ‘inaugurele reden’ van zijn
koningschap naspreken:
“De Geest van de
Heer rust op mij,
Want hij heeft mij
gezalfd.
Om aan armen het
goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden,
Om aan gevangenen hun
vrijlating bekend te maken
En aan blinden het
herstel van hun zicht
Om onderdrukten hun
vrijheid te geven,
Om een genadejaar
van de Heer uit te roepen.”
(Lucas 4: 18 – 21)
Ronald Westerbeek is
systematisch theoloog en als stafwerker Theologie en toerusting verbonden aan
New Wine
Eerder verschenen in kerkelijk magazine Onderweg (GKv/NGK), in een themanummer rond genezing & gebed (kerst 2016)
Zie ook:
Echt een goed verhaal, Ronald! Het juiste evenwicht, zonder het heilsoptimisme te verliezen.
ReplyDelete