Thursday, 17 September 2015

Edvard Munch: De verbeelding van de angst

Vanaf 25 september brengt het Van Gogh Museum in Amsterdam een expositie rond de Noorse schilder Edvard Munch (1863-1944), met topstukken als 'De schreeuw'. Hij is een schilder die onder mijn huid is gaan zitten. Bijna twintig jaar geleden schreef ik voor het literair-culturele tijdschrift Icarus een fors artikel over zijn leven en werk, en vooral: zijn worsteling met angst en depressie.

Edvard Munch schuift de beklaagdenbank in, zonder dat hij voor het gericht is gedaagd. "Eigenlijk is mijn kunst een uit vrije wil afgelegde bekentenis, een poging om mijn eigen plaats in dit leven te bepalen," schrijft hij ergens in zijn dagboeken. Zijn kunst brengt uiteindelijk de helderheid die hij nastreeft: een ontluisterend vonnis.


"Zonder angst en ziekte zou mijn leven als een boot zonder roer zijn," noteert Munch elders in zijn dagboeken. Een bekentenis die wellicht een uitleg is van zijn hele leven en werk. Angst trok een diep spoor door zijn leven en gaf richting aan zijn kunst. Veel mensen zullen Munchs schilderij of houtsnede De schreeuw kennen: een indringend beeld van een mens die panisch ineenkrimpt onder een wanhoopsschreeuw die door de hele natuur gaat.
Eigenlijk geven àl zijn schilderijen uitdrukking aan het lijden dat Munch zelf diep ervoer. Het is een lijden aan het leven - of aan het onvermogen om te leven. Munchs werk is indringend en kan meeslepend zijn wanneer je zelf depressief bent. Toch heeft hij altijd de diepe wens gehad met zijn werk ook iets positiefs uit te dragen. Al was het alleen maar inzicht in de pijn en wanhoop die voor sommige mensen het leven tot een voortdurend sterven maken.

Fin de siècle
Munchs tijd is het Fin de siècle van de negentiende eeuw. Een tijd waarin techniek, wetenschap en het economische leven een spectaculaire groei doormaken. Maar ook een tijd waarin de vertwijfeling toeslaat, omdat de keerzijden van de snelle ontwikkelingen steeds meer aan het licht komen. Het begint bijvoorbeeld door te dringen dat de evolutietheorie van Darwin ook heel beklemmend is vanwege de onvermijdelijkheid die eruit zou spreken. De psychoanalyse van Freud maakt duidelijk dat de mens helemaal niet zo'n redelijk en zedelijk wezen is als de Verlichtingsdenkers veronderstelden. En Nietzsche heeft de laatste filosofische 'zekerheden' drastisch omvergeworpen.
Het Fin de siècle staat dan ook aan de ene kant bekend als de Belle Epoque, een vrolijke, uitgelaten tijd. Maar aan de andere kant is het de tijd van het naturalisme, de stroming in de literatuur en de kunst die stelt dat de mens bepaald wordt door zijn afkomst en zijn omgeving. Niet de vrije menselijke wil, maar het (nood)lot bepaalt wat er van je wordt.
Munch is een kind van zijn tijd. In zijn schilderstijl laat hij het naturalisme weliswaar snel achter zich, maar in zijn denken blijft het hem achtervolgen: tot aan zijn dood draagt hij een loodzwaar besef van gedetermineerd-zijn in zich om. Misschien is het daarom wel zo eerlijk een beschouwing van zijn werk te laten beginnen bij wat hij zelf altijd gevoeld heeft als bepalend voor zijn leven: zijn jeugd in Noorwegen.

Natuur en milieu
 Munchs jeugd wordt bepaald door een aantal dramatische gebeurtenissen, die hem voorgoed een kwellende notie van ziekte, krankzinnigheid en sterven meegeven. Als hij nog maar vijf jaar is, overlijdt zijn moeder aan tuberculose. Een paar jaar later sterft ook zijn lievelingszus Sophie aan dezelfde ziekte. Haar ziekbed maakt een ontstellende indruk op hem. Zijn andere zus, Laura, wordt krankzinnig. Zijn vader wordt gekweld door religieuze schuldgevoelens, wat uitmondt in een hevige godsdienstwaanzin met uitbarstingen die grenzen aan krankzinnigheid.
Ook Munch zelf tobt met een slechte gezondheid, zowel lichamelijk als geestelijk. Regelmatig verblijft hij in kuuroorden en hij wordt hoe langer hoe neurotischer.

Als hij in 1890 in de Parijse voorstad Saint Cloud verblijft en weer eens gekweld wordt door eenzaamheid en benauwdheid, schrijft hij in zijn dagboek: "Als ik in het maanlicht ga wandelen - tussen de oude, met mos begroeide sculpturen, die ik nu elk afzonderlijk ken - schrik ik van mijn eigen schaduw - Als ik de lamp aangedaan heb, zie ik plotseling - mijn enorme schaduw over de halve muur tot aan het plafond - En in de grote spiegel boven de kachel zie ik mezelf - mijn eigen spookgezicht - En ik leef met de doden - mijn moeder, mijn zuster, mijn grootvader en mijn vader - het meest met hem - Alle herinneringen, de kleinste dingen - stijgen op..."
Die wanstaltige schaduwvormen dringen zich op veel van Munchs schilderijen aan je op. Het bovenstaande citaat maakt duidelijk dat ze voor Munch vaak herinneringen uitdrukken - aan zijn moeilijke verleden, aan het sterven van zijn naasten. In andere gevallen zijn ze een teken van onheil en dreiging - soms een soort duister alter ego.

Onafhankelijk
Als hij zestien is, stuurt zijn vader hem naar een technische opleiding in Christiania (het huidige Oslo), maar na een jaar stapt Munch al over naar de kunstacademie. Hij houdt het er niet lang uit, want de daar gedoceerde neoclassicistische stijl zegt hem bar weinig. Met zes vrienden huurt hij een atelier om op eigen houtje zijn stijl en techniek te ontwikkelen.
Hij doet in 1883 voor het eerst mee aan een expositie en komt dan in aanraking met een kring van jonge maatschappijkritische kunstenaars, die bekend staat als de Christiania Bohemia. Het zijn radicale naturalisten - in de lijn van Emil Zola (1840-1902). Ze propageren progressieve politieke, sociale en ethische ideeën, waaronder vrouwenkiesrecht, gelijkberechtiging van de arbeidersklasse en vrije liefde. Mede onder invloed van het marxisme nemen ze maatschappelijk onrecht en het leed aan de onderkant van de samenleving tot onderwerp: zieke en stervende mensen, uitgebuite arbeiders en hongerige kinderen uit de sloppenwijken. Fel verzetten zij zich ook tegen de bekrompenheid van de negentiende-eeuwse burgerij.
Munch voelt zich sterk aangesproken. Vooral het idee dat de mens bepaald wordt door zijn afkomst en milieu raakt hem. Christian Krohg (1852-1925), een van de leiders van de kring, wordt zijn grote voorbeeld. Veel van Munchs eerste schilderijen zijn sterk geïnspireerd op zijn werk. Maar waar de naturalisten fysiek leed schilderen, drukt Munch het psychische lijden uit: eenzaamheid, verlatenheid en angst.


Het zieke kind (1885/86)
Ziek meisje (1880/81), Christian Krohg

Een verschil dat duidelijk wordt als je het werk van Munch en Krohg naast elkaar legt.
Beiden schilderden ze bijvoorbeeld een ziek meisje (zie illustraties). Het schilderij van Krohg heeft iets monumentaals: een met fotografische precisie geschilderd meisje dat de toeschouwer bleek en angstig aankijkt vanuit haar schommelstoel. Je krijgt de indruk dat Krohg vooral getroffen was door de esthetische schoonheid van dat beeld. In elk geval ging het hem om de uiterlijke, zichtbare realiteit. 
Heel anders is het bij Munchs schilderij. Dat is geen naturalistische weergave: het is heel ruw geschilderd, het lijkt nog niet af. Maar het gaat Munch ook niet om de pluisjes op de deken of om het glimmen van het glas water. Wat hij wil uitdrukken, is de essentie, namelijk het innerlijke lijden dat het meisje moet doormaken. Ongetwijfeld is het deels een portret van zijn zus Sophie en deels zijn eigen verwerking van haar ziekbed en overlijden. Munch heeft net zo lang zitten schilderen, overschilderen en schrapen met zijn tempermes, totdat die ervaring er in zat. En toen was het ook 'af' voor hem. Krohg schreef: "Hij schildert, of liever, bekijkt de wereld om hem heen anders dan andere kunstenaars. Hij ziet alleen maar de essentie en het spreekt vanzelf dat hij alleen dat schildert. Daardoor zijn Munchs schilderijen in het algemeen niet 'af', zoals mensen zo graag constateren. Maar dat zien ze verkeerd - ze zijn wèl 'af': het is zijn meest complete werk. Een kunstwerk is klaar, wanneer een kunstenaar alles erin gelegd heeft wat hij op zijn hart heeft..."

Het publiek en de kunstcritici hebben minder respect voor Munchs stijl. Hij beledigt het publiek, vinden ze, door ze kliederige studies voor te zetten in plaats van keurig afgewerkte schilderijen. "Dat kan toch geen hand voorstellen, dat daar?" schreef een criticus van een Noorse kwaliteitskrant. "Dat is een vis in kreeftesaus."
Wat hen volledig ontgaat, is dat juist die expressieve stijl zijn werk extra kracht meegeeft. Het 'gehavende' doek, met alle krassen en vegen, geeft uitdrukking aan de geschondenheid van het meisje. Het geeft een droomachtige en contemplatieve indruk, waarmee hij het naar een hoger niveau tilt. Er is geen zonlicht dat kunstig weerkaatst in glaswerk en gelakt hout. Het licht lijkt daarentegen uit het bleke meisje zelf te komen, waardoor ze iets spiritueels krijgt, alsof ze al half gestorven is. Haar huilende of biddende moeder houdt haar hand vast (precies in het midden van het doek) - er is fysiek contact, maar tegelijkertijd is het meisje eenzaam en verloren: er is geen wezenlijk contact, ze staart mijmerend langs haar moeder heen naar het duistere venster, alsof ze haar dood tegemoet ziet.

Impressionisme
In 1885 maakt Munch zijn eerste reis naar Frankrijk, waar hij het werk van de (post-) impressionisten ontdekt. Als hij in 1889 - na een zware ziekte in het voorjaar - een staatsbeurs weet te bemachtigen, vertrekt hij direct voor een paar jaar naar Parijs.
Vooral Edouard Manet (1832-1895) - met zijn losse manier van schilderen - maakt een diepe indruk op hem.
De impressionisten schilderen niet langer de zichtbare werkelijkheid, maar hun eigen perceptie daarvan. Het gaat er niet om hoe de wereld er daadwerkelijk uitziet, maar hoe die op hen overkomt - in een oogopslag. Hierbij zetten ze het licht en de kleuren naar hun eigen hand.
Die subjectiviteit is Munch op het lijf geschreven. Ook hem gaat het om de eigen beleving. Maar het is hem ook te doen om de innerlijke realiteit van wie en wat hij schildert. Hij wil zijn onderwerpen recht doen. En dat is iets waaraan de impressionisten volledig voorbijgaan. Schilders als Georges Seurat (1859-1891) en Paul Signac (1863-1935) beperken zich met hun vluchtige en bonte schilderijen tot de zonnige kant van het leven, terwijl Munch juist geraakt wordt door de schaduwzijde.
Die schaduwzijde van het leven dringt zich steeds meer aan hem op. Als hij nog maar net in Parijs is, overlijdt zijn vader plotseling. Hoewel hij veel vrienden om zich heen heeft, voelt hij zich hoe langer hoe eenzamer en vervreemd van de wereld om zich heen. Hij gaat vaker op reis, rusteloos jagend naar een plek waar hij zich veilig voelt. Het werkt averechts. Als hij soms voor een korte vakantie terugkeert naar Noorwegen, voelt hij zich zelfs daar niet meer thuis. Regelmatig is hij ernstig ziek en in 1890 verblijft hij twee maanden in een ziekenhuis in Le Havre.

Symbolisme
In 1892 wordt hij uitgenodigd voor een solo-expositie in Berlijn. Het loopt uit op een drama: pers en publiek reageren ontzet en afwijzend op zijn expressieve stijl en al na een week wordt de tentoonstelling gesloten.
Hij komt daardoor wel in contact met de Berlijnse symbolisten, een alternatieve groep schilders die zich afzet tegen het impressionisme.
De symbolisten (bijvoorbeeld Odilon Redon, 1840-1916, en Fernand Khnopff, 1858-1921) hebben net als de impressionisten weinig belangstelling voor het werkelijk zichtbare. Maar ook een schilderkunst die gerechtvaardigd wordt door de wijze van schilderen - zoals het impressionisme - wijzen ze af. De symbolisten vinden dat vakmanschap hand in hand moet gaan met een diepgaande inhoud. Waar de impressionisten hun perceptie schilderen, beelden de symbolisten een concept uit. Schilderkunst moet volgens hen gericht zijn op het zichtbaar maken van het onzichtbare en het uitdrukken van het onuitsprekelijke.
Omdat de alledaagse dingen dat niet kunnen weergeven, gaan ze op zoek naar een andere beeldentaal. Dromen, visioenen en hallucinaties spelen daarbij een grote rol. Het spiritisme, dat in deze tijd hoogtij viert, is voor het symbolisme van wezenlijk belang. Veel van de symbolistische kunstenaars begeven zich in occulte kringen.

Ook nihilistische filosofen als Arthur Schopenhauer (1788-1860) en Friedrich Nietzsche (1844-1900) inspireren de symbolisten. 'Leven is lijden' stelt Schopenhauer, en in zijn Aanvullingen bij de leer van de nietigheid van het bestaan schrijft hij: "In zulk een wereld, waar geen stabiliteit van welke aard dan ook, geen blijvende toestand mogelijk is, maar alles in rusteloze werveling en verandering opgenomen is, alles voortijlt, vliegt, zich op het koord door onafgebroken voortgang en beweging staande houdt - kan gelukzaligheid niet eens gedacht worden... Probeert men het geheel van de mensenwereld in een blik samen te vatten, dan ziet men overal een rusteloze strijd."

Munch bewaart zorgvuldig afstand tot de occultistische trend, maar herkent zich in de ideeën van Schopenhauer. Ook streeft hij wel degelijk naar een trancendentale betekenis in zijn leven en werk. Zijn protestante opvoeding heeft hij al bij de Christiania Bohemia achter zich gelaten, maar het godsbesef dat nog in hem leefde, steekt weer de kop op. Hij krijgt een haast pantheïstische werkelijkheidsbeleving, waarin de hele natuur bezield is en zucht onder de gebrokenheid. De eenzaamheid die hij zelf ervaart, herkent hij in de kille Noorse fjorden, en zijn angsten vindt hij terug in de wouden. De zee wordt voor hem symbool voor zijn verlangens - naar liefde, seksualiteit, het vrouwelijke. Verlangens waarvoor hij tegelijkertijd bang is, omdat ze voor hem onlosmakelijk verbonden zijn met dreiging en dood.

Puberteit
Puberteit (1894)
Die dubbele beleving van liefde en sexualiteit geeft Munch in 1894-95 weer in het schilderij Puberteit (zie illustratie). We zien een jong meisje dat naakt op haar bed zit en zich plotseling bewust lijkt te worden van haar vrouw-zijn. Ze kijkt je tegelijkertijd begerig en angstig aan en haar hele houding is kwetsbaar - gesloten knieën, gekruiste armen. Achter haar - haast vanuit haar schaamstreek - doemt een bedreigende schaduw op in de vorm van een baarmoeder, die nu plotseling betekenis krijgt. Ze ontdekt haar seksualiteit en tegelijkertijd lijkt ze al te voorvoelen welke bedreiging daar vanuit gaat.

Het zieke kind had al een symbolische zeggingskracht, maar het was nog altijd een afbeelding van een ziek meisje. In dit werk tekent zich de invloed van het symbolisme duidelijk af: Munch schildert niet zozeer een pubermeisje, als wel het concept puberteit (zoals hij ook concepten als angst, jaloezie en melancholie schildert).


Femme fatale
De tegenstrijdige beleving van de liefde - enerzijds hartstochtelijk verlangen en anderzijds beklemming en verlatenheid - deelt Munch met de symbolisten. Ze leggen de oorzaak van de gevoelens van leegte en onvermogen bij de vrouw. Ze gaan er geheel in de lijn van het negentiende-eeuwse denken vanuit dat alleen de man de liefdesdaad werkelijk beleeft. De taak van de vrouw is slechts gelegen in het opwekken van lustgevoelens. Op die manier stellen zij de vrouw als een andersoortig, onbegrijpelijk wezen tegenover zich, van wie zij zich gevoelsmatig afhankelijk maken. En juist daarin kennen zij haar een uitzonderlijk grote macht toe. Een macht die gevaarlijk is, omdat vrouwen naar hun mening onberekenbaar en zelfzuchtig zijn. Zo verheffen ze de vrouw enerzijds tot godin en personificatie van de hoogste deugd. Anderzijds stellen ze haar voor als heks, sfinx en belle dame sans merci.

Munch kan deze beleving staven aan eigen ervaringen. Door de Christiania Bohemia werd - net als bij de Berlijnse symbolisten - vrije liefde gepredikt en gepraktiseerd. Dat had nogal wat desillusies tot gevolg, omdat men niet had gerekend op de spanningen, de jaloezie en de teleurstellingen. Zelf had Munch een ongelukkige affaire met een getrouwde vrouw - Milly Thaulow - die hem gebruikte zolang het haar behaagde en hem vervolgens bot afwees. Vanaf die tijd begon hij vrouwen steeds meer te zien als femmes fatales, die door hun onberekenbare natuur mannen - maar uiteindelijk ook zichzelf - tot slachtoffer maken.

De vrouw in drie stadia / De sfinx (1894)
In 1894 werkt Munch dit uit in een schilderij: De vrouw in drie stadia, ook wel De sfinx genoemd (zie illustratie). Links zien we een aantrekkelijk meisje in een witte jurk, in het midden een nogal uitdagende naakte vrouw - ze verleidt, maar haar lach heeft iets wreeds. Rechts staat een treurige, oudere vrouw. Helemaal rechts - tussen de bomen - zien we nog net een eenzame man achter een bloedrode gifplant: symbool voor dood en krankzinnigheid. De sfinx is Munchs verhaal van de liefde; de tragiek van een veelbelovende, ontluikende liefde die onvermijdelijk stukloopt op de valsheid van de vrouw, het egoïstische van de lust en de onmogelijkheid werkelijk één te worden.

De dans des levens (1899/1900)
Nauw verwant aan dit schilderij is De dans des levens (1899-1900), waarop we een aantal dansparen op een grasveld zien. De frivole titel is bitter bedoeld: voor Munch was de wereld allerminst een dansfeest. Links zien we een jonge vrouw in het wit (de zich aandienende liefde). In het midden hebben de geliefden elkaar gevonden, maar haar jurk is bloedrood en haar gezicht lijkt op een doodshoofd. Hoewel ze samen dansen, lijken ze geen contact te hebben. Achter hen is een ander danspaar zichtbaar: de man lijkt zich vol lust op zijn gade te storten, alsof hij haar wil verslinden. Rechts staat een droevige vrouw in het zwart: de gedesillusioneerde minnares.

De symboliek in schilderijen als deze is overduidelijk. Toch heeft Munch zich nooit willen aansluiten bij de symbolisten. Omdat zij de grote thema's uitdrukken in min of meer vaste symbolen, neigen ze naar veralgemenisering en naar het uitdrukken van concepten zonder die werkelijk te hebben doorleefd. Dat staat haaks op wat Munch leerde van de naturalisten en wat hij nog altijd hartstochtelijk nastreeft, namelijk dat kunst een expressie moet zijn van de persoonlijke ervaring. Uit dit conflict lijkt Munchs stijl te zijn voortgekomen: het persoonlijke van het naturalisme en de beeldspraak van de symbolisten, met de losse penseel van postimpressionisten als Manet.

Het Levensfries
Al rond 1886 begint bij Munch het idee te groeien om een Levensfries samen te stellen: een uitgebreide serie schilderijen die alle terreinen van het leven beslaan, en die in zijn geheel zou meten worden geëxposeerd. Naast de drang om een soort opus magnum te creëren, heeft hij ook motieven van meer pragmatische aard. Zijn werk stuit nog steeds op veel onbegrip van het publiek, dat in zijn schilderijen alleen maar de provocaties van een wild erop los kliederende bohémien ziet, die bovendien met zijn thema's voortdurend de grenzen van het fatsoenlijke overschrijdt. Munch kan zich daar wel iets bij voorstellen en zint op middelen om het publiek toch bereiken. Aan een vriend schrijft hij: "Deze toch tamelijk moeilijk te bevatten schilderijen zullen in samenhang gemakkelijker te begrijpen zijn, denk ik."
De schilderijen zullen verdeeld moeten worden over de vier wanden van de expositieruimte, en Munch kiest daarom vier thema's: Ontwakende liefde, Bloei en ondergang van de liefde, Angst voor het leven en Dood.

Munch werkt meer dan tien jaar aan het Levensfries, waarbij hij van sommige werken tientallen versies maakt - soms als houtsnede of als lithografie. Een paar keer wordt het gedeeltelijk geëxposeerd, en telkens verandert hij de samenstelling.
De kus (1902), zwart-witte houtsnede van het schilderij uit 1897
Tot de eerste serie behoort natuurlijk Puberteit, waarin liefde en sexualiteit zich aandienen.
Een ander schilderij uit de eerste serie is De kus uit 1897 (zie de illustratie, een houtsnede die hij in 1902 maakte van het schilderij).
In de nacht 'als de wind van de ruimte in ons gezicht schrijnt', schreef de Duitse dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926), proberen mensen bij elkaar te schuilen, maar 'ach, zij verhullen alleen wederzijds met elkander hun lot.'
Veel later dichtte Ellen Warmond (1930): 'Dit is het eerste en laatste//warmte/een lichaam van liefde/dat zichzelf in een ander hervindt//daarbuiten is alles leegte/kou/verscheurende wind.'

De kus drukt hetzelfde uit: de twee geliefden lijken elkaar niet uit liefde en vrije wil te kussen, maar veel meer ten gevolge van eigen onvrijheid elkaar in de armen te vallen. Angstig schuilen ze bij elkaar, zoeken beschutting voor de leegte en de kou. Het is meer een versmelting dan een ontmoeting: er zijn niet eens twee afzonderlijke gezichten te onderscheiden. In plaats van zichzelf of de ander te vinden, verliezen ze zichzelf - liefde als noodlot. De angst van het meisje op Puberteit wordt op De kus werkelijkheid.

Compositie
Het tweede thema van het Levensfries is Bloei en ondergang van de liefde. De vrouw in drie stadia en De dans des levens maken er deel vanuit: het noodlot van liefde en sexualiteit heeft zich geopenbaard.
Madonna (1894/95)
Hoe onlosmakelijk liefde en dood met elkaar verbonden zijn, blijkt uit Madonna, een schilderij uit 1894. Je kunt er op twee manieren naar kijken.
Volg je de aanwijzing van de titel, dan zie je een Maria-figuur, of althans een meisje dat in opperste devotie aan het bidden is. Tegelijkertijd ligt ze er uitdagend en wellustig bij, alsof ze geen religieuze ervaring heeft, maar een erotische. Ze is zowel 'heilige' als 'hoer'. Kijk je nog wat beter, dan zie je de witte vegen op haar gezicht en de donkere holle ogen. In plaats van een lieftallig gezicht, begin je een lijk te zien: erotiek als religie is een letterlijk dood-lopende weg.
Ontluisterend zijn de notities die Munch zelf maakte bij dit schilderij: "De pauze, waarin de wereld even stilstaat. Jouw aangezicht heeft alle schoonheid van het aardrijk in zich. Je lippen karmozijnrood als de komende vrucht, glijden van elkaar als in pijn. De glimlach van een lijk. Nu reikt het leven de dood de hand. De ketting wordt gesmeed, die duizend geslachten der doden verbindt met de duizend geslachten die komen."

Melancholie (1894/95)
Een ander doek in deze serie is Melancholie uit 1894-95 (zie illustratie). Het is een van de vele werken waarop Munch ook de compositie gebruikt om het weergegeven concept kracht bij te zetten.
Sinds de renaissance is het in de schilderkunst gebruikelijk om mensen af te beelden in een 'driekwart-positie', omdat dit perspectief in het schilderij brengt en een realistische, ruimtelijke werking heeft. Munch daarentegen kiest vrijwel altijd voor òf een frontale afbeelding (recht van voren) òf een en profil (van opzij). Het effect is tweedimensionaal en de afgebeelde figuur lijkt niet ruimtelijk in zijn omgeving te staan, maar eruit los te komen. En dat is precies wat Munch wil uitdrukken: de mens is eenzaam en staat geïsoleerd van zijn omgeving.
De tweedimensionaliteit wijst nog op iets anders: de achtergrond is niet zozeer de omgeving waarin de afgebeelde figuur zich bevindt, maar eerder zijn herinnering, emotie of gedachte. Dat wordt nog versterkt doordat de figuur vaak vanaf zijn middel of soms zelfs vanaf zijn hals staat afgebeeld. De achtergrond is dan een soort gedachtewolk, zoals je die in strips ziet. Op Melancholie kan het best zijn dat de afgebeelde figuur zich op het strand bevindt. Maar veel meer is de achtergrond Munchs uitwerking van het concept melancholie: de verlopende vormen in de zee en de lucht, het huis van zijn jeugd, het verliefde paar op de steiger dat nog niet weet welk noodlot in de liefde verborgen ligt (zij is in het wit, hij in het zwart - zoals bijna altijd bij Munch - en daarin is direct de onoverbrugbare tegenstelling tussen beide geslachten fatalistisch aangegeven).
Waar Munch de hoofdfiguur en profil uitbeeldt (zoals op Melancholie), geeft dat een passief effect: er zit geen beweging in. De afgebeelde figuur contempleert dan, overpeinst het concept dat in achtergrond zichtbaar is. Op andere schilderijen kiest hij voor een frontale afbeelding, op De schreeuw bijvoorbeeld. Daarin zit wèl beweging: de afgebeelde figuur vlucht emotioneel of fysiek weg voor de achtergrond, die ook dan een soort gedachtewolkje is.

Angst voor het leven
Angst (1894)
In zijn eenzaamheid, ziekte en gecompliceerde verhouding tot vrouwen, heeft Munch altijd de angst voor het leven ervaren. Dit derde thema van zijn Levensfries is daarmee misschien wel het belangrijkste. Het vierde (Dood, met schilderijen als Dood in de ziekenkamer, 1895, Doodsstrijd, 1895, en Dode moeder met kind, 1897) is dan alleen maar het logische eindpunt.

Zijn bekendste schilderijen - Angst, De schreeuw en Avond op Karl Johanstraat - maken deel uit van deze serie. De drie schilderijen zijn nauw verwant. Op Angst (1894) zien we dezelfde brug en omgeving als op De schreeuw (1893), met op de voorgrond een vervreemde mensenmassa, dezelfde verstarde, maskerachtige gezichten als op Avond op Karl Johanstraat (1892), maar dan met grote angstogen - een vrouw grijpt in ontzetting naar haar keel.


Avond op de Karl-Johanstraat (1892)
Doordat Munch op Avond op Karl Johanstraat de voorste personen van de brede stroom voetgangers op schouder- of taillehoogte laat beginnen, weet hij de indruk te wekken van een benauwende mensenmassa. Munch voelt hier de vervreemding van de burgerlijke maatschappij: de mannen met hun hoge hoeden en hun vrouwen met de elegante hoofddeksels. Hun ogen zijn wijd opengesperd maar hun gezichten zijn gesloten als maskers. Zelf opgesloten in de dwangbuis van burgerlijke normen, veroorzaken ze een verstikkend klimaat van moralistische onderdrukking.

Maar de vervreemding gaat verder. Het is vervreemding van de medemens, van het verschijnsel mens zelfs, en daarmee van zichzelf. Ze zijn ontmenselijkt, verworden tot mechanismen of zombies. Rechts ontwaren we een eenzame gestalte die midden op straat loopt. De neurotisch aangelegde Munch leed aan pleinvrees. Het schilderij geeft een wanhopig dilemma weer: het individu - Munch - voelt zich gedoemd te kiezen tussen de angstaanjagende mensenmassa die de individualiteit opslokt, en de eenzaamheid van de verloren vlakte.
Het gebouw met de verlichte ramen op de achtergrond is het Noorse parlementsgebouw. Het staat misschien symbool voor de wettelijke orde van het bestaan, net als in de verhalen van Franz Kafka. Het is de laatste instantie die het individu nog recht zou kunnen verschaffen. Maar de oplichtende vensters zijn eerder bedreigend dan beschermend. 
Beklemmend is de Dostojevskiaanse beschrijving die Munch zelf geeft in zijn dagboek: "Alle voorbijgangers zagen hem zo vreemd en zonderling aan en hij voelde, dat ze hem zo aankeken - aanstaarden - al die gezichten - bleek in het avondlicht - hij wilde een gedachte vasthouden, maar het lukte hem niet - hij had het gevoel, dat zijn hoofd helemaal hol was - en toen probeerde hij zijn blik op een raam ergens boven te vestigen - en weer kwamen de voorbijgangers ertussen - hij trilde over zijn hele lichaam, het zweet brak hem uit."

Eén van de meer dan vijftig versies  van De schreeuw (1893)
Op De schreeuw (zie illustratie) is niet de grote stad het decor van de angst en eenzaamheid, maar de natuur, die evenmin troost biedt. De hele omgeving lijkt de schreeuw op te vangen en tot aan de bloedrode hemel te weerkaatsen in een echo die niet wegsterft maar steeds heviger wordt.
Het schilderij is direct gebaseerd op een ervaring die Munch zelf had. In zijn dagboek schrijft hij: "Ik liep met twee vrienden langs de weg - toen ging de zon onder - de hemel werd plotseling bloedrood - ik bleef staan, leunde doodmoe op het hekwerk - boven de blauwzwarte fjord en de stad lagen bloed en tongen van vuur - mijn vrienden liepen door en ik stond nog steeds te trillen van angst - en ik voelde, dat er een grote, oneindige schreeuw door de natuur ging."

Munch maakt meer dan vijftig versies van dit schilderij. Hij beseft dat hij met dit indringende werk vrijwel - of exact - heeft bereikt wat hij zijn leven lang had nagejaagd. De culminatie van intense kleuren en verlopende lijnen, de verwrongenheid van de gestalte waarbij het er niet meer toe doet of het een man of een vrouw is - het is een mens, een wanhopig individu: alles draagt bij aan het uitdrukken van het diepste gevoel dat Munch ooit kende: angst.

Munch is zich volledig bewust van het gevaar dat schuilt in een schilderij als dit. Het grenst aan het waanzinnige en komt op de toeschouwer af als een beest dat wil verslinden. Het is zo'n panische expressie van wanhoop, dat het de angst intensiveert als een echo die steeds aanzwelt, zoals de schreeuw die door de hele natuur gaat.
Hij schildert zo veel bijna-identieke versies, dat het lijkt alsof hij De Schreeuw wil bezweren. Munch is doodsbenauwd voor wat hij tot stand heeft gebracht. In zijn nek voelt hij de hete adem van de krankzinnigheid. Uit zelfbescherming probeert hij zich ervan te distantiëren. Op een van de doeken schrijft hij: "Kan slechts geschilderd zijn door een gek."

Om niet net als zijn vader en zus te eindigen in een gesticht, moet Munch zich losscheuren van deze stijl. In geen enkel schilderij probeert hij het resultaat van De schreeuw nog te evenaren en nooit meer beeldt hij de ik-figuur zo verwrongen af. Hij heeft zich tè goed uitgedrukt, heeft ontdekt dat het hem niet helpt om vat te krijgen op zijn leven. Integendeel, het brengt hem op de rand van een peilloze diepte.

Crisis
In 1900 staakt hij zijn werk aan het Levensfries. Maar zijn balans vindt hij niet terug. Hij vervalt in hevig alcoholisme. In een dronken bui probeert hij zijn beste vriend dood te schieten. Hij krijgt achtervolgingswanen en hallucinaties. Hij ontwikkelt een diep wantrouwen ten opzichte van zijn vrienden. Reizen wordt een obsessie. In een vlaag van verstandsverbijstering schiet hij een deel van een vinger af. Hij zoekt zijn toevlucht in sanatoria. In 1902 verbreekt hij zijn relatie met Thulla Larsen, een ontwikkelde vrouw met wie hij op het punt stond te trouwen. Doodsbenauwd voor zijn eigen waanzin, durft hij het huwelijk niet aan.

Dan ontdekt Munch het werk van de Deense existentialist Søren Kierkegaard (1813-1855), die ook een verloving verbrak uit angst en het leven ervoer als een 'ziekte ten dode'. Munch herkent zijn eigen vertwijfeling, vooral in Het begrip angst. "Het hele bestaan boezemt mij angst in," schrijft Kierkegaard. "Het is mij allemaal onverklaarbaar, nog het meest ik zelf." Ook andere woorden van de Deen zouden van Munch zelf kunnen zijn: "Mijn ziel is zo zwaar, dan geen gedachte haar meer dragen, geen vleugelslag haar meer doen opstijgen kan. Als ze in beroering gebracht wordt, strijkt ze op de grond neer als in de nederige vlucht van een vogel die het onweer hoort. Op mijn innerlijk wezen drukt een beklemming, een angst, die een aardbeving vermoedt."

In 1908 krijgt Munch een totale zenuwinzinking. Een vriend brengt hem onder in een psychiatrische kliniek, waar hij acht maanden lang intensief wordt behandeld. Als hij de kliniek mag verlaten, is hij zo goed als genezen. Hij drinkt niet meer en is van zijn depressies en neuroses af. Hij reist nauwelijks meer en vestigt zich in Zuid-Noorwegen.

Niet alleen zijn levensstijl verandert. Ook met zijn kunst slaat hij een andere weg in. Schilderen wordt voor hem een therapie die hem moet helpen mentaal gezond te blijven. Heel nadrukkelijk richt hij zich daarom op een positievere stijl en meer optimistische onderwerpen. De nieuwe generatie van modernistische schilders gaan aan het begin van de twintigste eeuw verder op de weg die schilders als Cézanne en Gauguin waren ingeslagen. Fauvisme (1905) en kubisme (1907) dienen zich aan. Abstractie doet haar intrede in de schilderkunst: de nieuwe kunst is niet langer een reproduktie van de wereld, maar projectie van de eigen ziel (de wereld wordt ondergeschikt gemaakt aan de kunstenaar). Munch weigert hierin mee te gaan. Hij is te veel realist en humanist (gericht op de mens) om mee te gaan in de ontleding en systematisering van de moderne bewegingen. Hij gaat juist realistischer schilderen. In de laatste dertig jaar van zijn leven maakt hij vooral kleurige zelfportretten (waarop hij overigens nog zelden lacht) en afbeeldingen van eenvoudige kinderen, arbeiders en boeren - de werkende klasse waaronder hij ook zichzelf schaart. Vanuit zijn socialistische overtuiging wil hij geen kunst meer maken voor 'de salons van de bourgeoisie', maar voor het werkende volk. Hij krijgt inmiddels veel publieke waardering - de Noorse regering geeft hem zelfs een onderscheiding - en hij krijgt een aantal opdrachten om muurschilderingen te maken in publieke gebouwen als het raadhuis van Oslo, een universiteit en een fabriekskantine. Het zijn groots opgezette series zoals het Levensfries, maar met een veel positievere toonzetting.
Het negatieve en het dreigende verdwijnt nooit uit zijn leven en kunst, maar het is alsof Munch de angst geen ruimte meer wil geven - bang dat die weer om zich heen zal grijpen. Hij ontkent het bestaan van het negatieve niet, maar dwingt zich te kijken naar het goede. Uit zelfbehoud.

Eerder gepubliceerd in: literair-cultureel tijdschrift Icarus.

Literatuur:
- Aufenhanger, Jörg, 'Filosofie', Het Spectrum, Utrecht 1985
- Bär, Natascha, 'Beeldende kunsten in de 19e eeuw', Aula-pocket, Utrecht 1991
- Baumgart, F., 'Cantecleer kunstgeschiedenis', De Bilt 1974
- Bischoff, Ulrich, 'Edvard Munch 1863-1944', Tasschen/Librero 1989
- Bøe, Roy, 'Edvard Munch, words and images', Oslo z.j.
- Bouman, B.J., 'Cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw', Elsevier, Amsterdam 1977
- Hodin, Josef Paul, 'Edvard Munch', Londen 1972
- Kooij, van der, Aad, 'Ik of Gij? Een christelijke cultuurkritiek', Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1982
- Loshak, David, 'Munch', Magna Books, Leicester 1991
- Stang, Ragna, en F.J. Bruning, 'Edvard Munch: leven en werk', Londen 1979



Ziek meisje (1880/81), Christian Krohg, olieverf op linnen, 102 x 58 cm, Nasjonalgalleriet, Oslo

Het zieke kind (1885/86), olieverf op linnen, 119,5 x 118,5 cm, Nasjonalgalleriet, Oslo

Puberteit (1894), olieverf op linnen, 151,5 x 110 cm, Nasjonalgalleriet, Oslo

De vrouw in drie stadia / De sfinx (1894), olieverf op linnen, 164 x 250 cm, collectie Rasmus Meyer, Bergen

De dans des levens (1899/1900), olieverf op linnen, 125,5 x 190,5 cm, Nasjonalgalleriet, Oslo

De kus (1902), zwart-witte houtsnede van het schilderij uit 1897

Madonna (1894/95), olieverf en krijt op linnen, 91 x 70,5 cm, Nasjonalgalleriet, Oslo

Melancholie (1894/95), olieverf op linnen, 81 x 100,5 cm, collectie Rasmus Meyer, Bergen

Avond op de Karl-Johanstraat (1892), olieverf op linnen, 84,5 x 121 cm, collectie Rasmus Meyer, Bergen


Eén van de meer dan vijftig versies die Munch maakte van De schreeuw (1893), olieverf, tempera en pastel op karton, 91 x 73,5 cm, Nasjonalgalleriet, Oslo

No comments:

Post a Comment