Het oude dametje zag mijn opgestoken hand en keek me verschrikt aan. Lichte paniek in haar ogen. Ze zei: “I never prayed for healing with someone!” Toen begonnen haar ogen ondeugend te twinkelen. “But I can try!”
Jezus zendt zijn volgelingen in de wereld om zó dit Koninkrijk te verkondigen, in woord en daad en in de kracht van de Heilige Geest. Eerst zendt hij de twaalf uit, dan de zeventig, en vervolgens al zijn volgelingen totdat Hij wederkomt. “Genees de zieken die er zijn en zeg tegen hen: ‘Het Koninkrijk van God heeft jullie bereikt’” (Lucas 10: 9; Matteüs 28: 18 - 20).
[Gesproken column op de Studiedag Mijn God geneest (10
november 2017), georganiseerd door de VU, TUA en TUK.]
Mijn broeder Ali Reza was kleermaker – en beeldend
kunstenaar – in Afghanistan. Totdat in zijn straat een zware bom ontplofte en
hij blind werd. Dokters zeiden dat hij nooit meer zou kunnen zien. Toen
herinnerde hij zich wat christenen hem hadden verteld over Jezus. Dat Hij de Zoon
van God zou zijn en dat Hij mensen genas, ook vandaag nog. En op een nacht
sprak Ali een aarzelend gebed uit: “Als U werkelijk God bent, wilt U dat dan
duidelijk maken en mijn ogen genezen…” Hij opende zijn ogen, en hij kon zien.
Ali en zijn vrouw werden christen en het gezin
moest vluchten. Ze kwamen terecht in onze internationale kerk in Amersfoort,
waar Ali getuigde van zijn genezing en bekering.
Dit is een opmerkelijk verhaal in een bijzondere
context. Maar de afgelopen vijftien jaar – sinds ik op een bijbelkringavond
iemand de handen oplegde voor genezing van een chronische hoofdpijn en deze man
genas op dat moment – heb ik best váák getuige mogen zijn van genezingen op
gebed, gewoon hier in Nederland. We leggen mensen de handen op en ze worden genezen.
Afgelopen zomer, bijvoorbeeld, op de Zomerconferentie van New Wine, zagen we
tientallen genezingen: doofheid die genas, scheve rugwervels die recht werden, chronische pijn die blijvend wegging, enzovoorts.
Genezing & Koninkrijk
Als systematisch theoloog zeg ik: Genezing is
onlosmakelijk verbonden met de verkondiging van Gods Koninkrijk. Als Jezus zijn
publieke bediening opneemt, doet Hij dit onder verwijzing naar Jesaja 61:
“De Geest van God, de Heer, rust op mij, want de Heer heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan verslagenen van hart hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun bevrijding, om een genadejaar van de Heer uit te roepen…”.
Waar mensen verzoend worden met God en zijn
Koninkrijk doorbreekt op aarde, daar wordt het leven hersteld naar Gods
bedoeling. Daar breekt shalom door,
heelheid van leven in elk aspect van ons bestaan. In Johannes 10: 10 vat Jezus
het samen met deze woorden:
“Ik ben gekomen om het leven te
geven in al zijn volheid.”
Jezus’ wonderen van genezing zijn niet alleen tekenen,
maar ze brengen daadwerkelijk het heil van Gods Koninkrijk op aarde.[1]
En Jezus zendt zijn volgelingen in de wereld om zó
dit Koninkrijk te verkondigen, in woord en daad en in de kracht van de Heilige
Geest. Eerst zendt hij de twaalf uit, dan de zeventig, en vervolgens al zijn
volgelingen totdat Hij wederkomt. “Genees de zieken die er zijn en zeg tegen
hen: ‘Het Koninkrijk van God heeft jullie bereikt’” (Lucas 10: 9; Matteüs 28:
18 - 20).
We delen in de zalving van Christus, zegt de
Heidelbergse Catechismus. We delen in zijn zalving met de Geest om goed nieuws
te brengen aan armen, hoop aan verslagenen van hart, bevrijding en genezing –
het leven in al zijn volheid.
En – zoals Benno van den Toren ooit schreef – de
gemeente van Christus, waar de Geest is uitgestort als “voorschot” (arrabon) wordt zelf aangeduid als
“eersteling” van de eindtijd (aparche).
Hier is de nieuwe wereld begonnen. Hier mogen we nú al proeven van Gods
toekomst – van de heelheid die aanbreekt als Gods Koninkrijk wordt vervuld op
aarde.[2]
Tussentijd
We mogen nu al proeven. Maar vaak is het nog
watertanden: we zien er reikhalzend uit naar wat komen gaat, maar we merken dat
het nog toekomstig is – dat het op
zich laten wachten, dat God het nog uitstelt.
Laat ik het dicht bij mijzelf houden: ik heb nu
ruim drie jaar erge last van mijn ogen en mijn hoofd, waardoor ik beperkt kan werken.
Inmiddels ben ik doorverwezen naar de neuroloog, maar er lijkt weinig aan te
doen te zijn. Ik heb de afgelopen jaren váák met me laten bidden voor genezing,
en soms is er dan even verbetering, maar ik ben nog niet genezen. En van een
hele andere orde: met mijn jongste zus, die kanker had, is ook veel gebeden
voor genezing en ze heeft ziekenzalving ontvangen, maar ze genas niet en vijf
jaar geleden overleed mijn zus.
In dat spanningsveld leven we als gemeente van
Christus: het Koninkrijk van God is gekomen – we proeven ervan - én het laat
nog op zich wachten – we watertanden nog. We leven in de “tussentijd” tussen de
komst van het Koninkrijk en de vervulling ervan.
Maar in die “tussentijd” zijn we wél gezonden om
het Koninkrijk te verkondigen! En dus bidden we met grote verwachting met de
zieken om ons heen. En zijn we tegelijk niet verbaast als genezing nog
uitblijft of onvolledig is.
Alle gelovigen
De dienst van genezing hoort thuis
in het hart van de gemeente - in het hart van haar roeping voor deze gebroken
wereld. Het is geen zaak voor bijzondere “gebedsgenezers” - God geneest door
hele gewone christenen heen, zoals u en ik. Omdat iedere christen in de wereld gezonden is om het Koninkrijk van God te verkondigen in woord en daad, in de kracht van de Heilige Geest.
Dat is wat een oudere Engelse dame drie jaar
geleden ontdekte. Ik was te gast in haar kerk en de voorganger preekte over genezing
op gebed. Hij vroeg wie er gebed om genezing wilde en ik stak mijn hand op. Ik
had een motorongeluk gehad en mijn enkelbanden waren gescheurd. Om kort te
gaan: mijn kuitbeen bleef steeds in de verkeerde positie staan waardoor ik mijn
voet niet goed kon bewegen en moeizaam liep. Ik ging al een half jaar drie keer
per week naar een fysiotherapeut, maar dat hielp steeds maar een uurtje.
Ik verwachtte dat ik naar voren zou worden geroepen
om gebed te ontvangen, maar de voorganger zei: “Het gaat niet om de persoon die
bidt, maar om de God die geneest. Dus bid gewoon voor elkaar. Kijk even om je
heen, of iemand zijn hand heeft opgestoken.”
Naast mij stond een oud Engels dametje. Ze zag mijn
opgestoken hand en keek me verschrikt aan. Lichte paniek in haar ogen. Ze zei: “I
never prayed for healing with someone!” Toen begonnen haar ogen ondeugend te
twinkelen. “But I can try!” Ik zei dat het om mijn rechterenkel ging, en voor
ik het wist, liet ze zich op haar stramme knieën zakken en legde haar hand op
mijn enkel. Ze zei heel eenvoudig: “In Jesus’ name, ankle be healed!” En ik
voelde hoe mijn kuitbeen in de juiste positie schoof. Mijn enkel is volledig
genezen.
Het is maar een enkel. Er zijn
belangrijkere dingen, zou je zeggen. En ik weet niet waarom God mijn ogen niet
geneest. Of waarom mijn zus geen genezing ontving. Of al die zieken met wie we
gebeden hebben. Maar net zo goed: waarom God überhaupt de komst van zijn nieuwe
wereld uitstelt en het kwaad maar voortraast in de “tussentijd”.
Misschien is dat niet aan mij. En
vraagt God eenvoudigweg mijn gehoorzaamheid aan zijn opdracht om het Koninkrijk
te verkondigen. Zodat de gemeente van Christus een vindplaats van God mag zijn,
en een plaats waar we mensen mogen uitnodigen met de woorden van Psalm 34:
“Proef, en geniet de goedheid van de Heer.”
Zie ook:
- Genezing in de tussentijd van het Koninkrijk (artikel in Onderweg)
[1] N.T. Wright, Jesus and the
Victory of God, Christian Origins and the Question of God, Volume Two
(Minneapolis: Fortress Press, 1996), 191 – 197. Zie ook Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooi, Christelijke dogmatiek (Zoetermeer:
Boekencentrum, 2012), 279, 378 – 389.
[2] Benno van den Toren, ‘De
gemeente als begin van de oogst’, Geestkracht
66 (2010), 13 – 21. Zie ook Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 450-451.
No comments:
Post a Comment