Precies honderd jaar geleden schreef Joseph Conrad zijn roman Lord Jim (1900), over een man die tijdens een scheepsramp een immorele keuze maakte. Het boek zou profetisch blijken voor de twintigste eeuw. Twaalf jaar later liep de Titanic op een ijsberg. Niet alleen door het schip trok een siddering, maar ook door het optimistische vooruitgangsdenken van die tijd. Een eeuw van wereldoorlogen, genociden en barbarijen volgde. God werd na de holocaust gediskwalificeerd, maar omtrent onszelf lijken we nog niet veel wijzer. Conrad stelt verontrustende vragen naar wie een mens is als hij weet dat zijn laatste uur geslagen heeft.
Het mag geen toeval heten dat de speelfilm Titanic aan het eind van de twintigste eeuw zo'n verpletterend succes boekte. Volgens historici begon die eeuw pas echt met het losbarsten van de Eerste Wereldoorlog, die het negentiende-eeuwse optimisme smoorde in het bloed en de modder van de loopgraven. De eerste averij had het vooruitgangsdenken twee jaar eerder opgelopen, toen de Titanic - het grootste passagiersschip aller tijden en hét symbool van de menselijke zelfoverschatting - op haar eerste reis verging door het op hol geslagen eigenbelang van reders en financiers.
Het rampverhaal van de Titanic heeft ronduit mythische vormen aangenomen. Aan de ene kant de heroïek - de big band die blijft doorspelen om paniek te voorkomen. Aan de andere kant het ultieme egoïsme van mensen die proberen te overleven ten koste van anderen - de worstelingen bij de reddingsboten, het vertrappen van gevallen kinderen. In Camerons film zien we Jack en Rose door het ijskoude, heupdiepe water waden, de wanhoop op hun verbeten gezichten. Van elkaar houden terwijl je weet dat je gaat sterven - is dat niet de tragiek van het menselijk bestaan? En we zien haar verloofde Cal, die in blinde haat zijn revolver trekt. Weten dat je gaat sterven en toch een ander willen vermoorden - is dat geen opperste slechtheid? De Titanic is de wereld in het klein.
Misschien spreken scheepsrampen zo tot de verbeelding omdat er vaak overlevenden zijn, en dus ooggetuigenverslagen: iemand viel door een hevige schok uit zijn stapelbed, er brak totale paniek uit toen doordrong wat er aan het gebeuren was, de overlevende baande zich een weg naar buiten, nam een reeks beslissingen - veelal ten koste van anderen. Op het journaal zie je de overlevenden - deken om hun schouders geslagen, verbijstering op het gelaat. Korte zinnen: 'Het ging zo snel. Ik handelde als in een waas. Het was verschrikkelijk.'
Toch moet voor hen de grootste verschrikking nog komen: de herinnering aan de doodsstrijd van hen die het niet hebben gehaald. Het alsmaar reconstrueren van de gebeurtenissen om in het reine te komen met de martelende vraag: waarom leef ik nog en mijn vrouw en kind niet meer? Had ik hen echt niet kunnen redden? Het 'overlevenden-syndroom' werd in de twintigste eeuw een bekend fenomeen binnen de psychologie. Je ziet het ook bij mensen die de nazikampen overleefden. De vrouw die overleefde door haar lichaam aan de bewakers te geven. De man die overleefde door te heulen met de beulen. 'Ik handelde instinctief, de drang om te overleven was sterker dan al het andere.'
In de speelfilm is de ondergang van de Titanic gereduceerd tot een soap waarin het publiek zich kan vereenzelvigen met het verlangen naar zuivere liefde, die weliswaar gedwarsboomd wordt door het noodlot, maar sterker is dan de dood. In Lord Jim grijpt Joseph Conrad het 'overlevenden-syndroom' aan om door te dringen tot de morele oorsprong van het menselijke handelen. Welke keuzes maak je als het dunne laagje beschaving is verdwenen? Is de mens schuldig door wie hij ten diepste is?
Schuld
Jim is een jonge, veelbelovende zeeofficier, die als eerste stuurman aanmonstert op de Patna, een roestig stoomschip dat 800 islamitische pelgrims naar Mekka zal brengen. De zeereis verloopt voorspoedig, om niet te zeggen saai, over de rimpelloze Indische Oceaan. Totdat ze op een nacht iets rammen, dat kennelijk onder het oppervlak dreef. Ze maken snel water en het lijkt onvermijdelijk dat het schip zal zinken. Reddingsboten zijn er nauwelijks. Uit vrees voor massale paniek verbiedt de kapitein de slapende passagiers te waarschuwen. De bemanning besluit als ratten van boord te glippen om hun eigen hachje te redden. Jim weigert. Maar wat kan hij doen? Als een trilling door het schip trekt en de boeg plotseling daalt, springt Jim als in een waas zijn maten in de reddingsboot alsnog achterna.
Jim overkomt wat veel overlevenden overkomt: hij wordt verteerd door een knagend schuldgevoel. Wat hem fascinerend maakt, is dat hij terecht wil staan. De rest van de bemanning heeft de benen genomen, omdat ze donders goed weten dat ze de gouden regel van de scheepvaart (eigenlijk zelfs die van de menselijke moraal) hebben geschonden. Maar Jim, ogenschijnlijk de minst schuldige, zoekt het proces juist op.
Inmiddels is de lezer gebleken dat de Patna helemaal niet is vergaan. Als door een wonder is het schip blijven drijven en door een Frans marineschip naar een haven gesleept. Een sterke zet van Conrad: hoewel Jim's daad geen consequenties had, doet dit niets af aan de immoraliteit ervan.
De jury van de rechtbank probeert erachter te komen hoe Jim tot zijn verwerpelijke daad heeft kunnen komen. Ze horen hem uit over alle details. Maar feiten en argumenten verklaren niet veel. Op cruciale momenten beslist een mens niet op rationele gronden, maar met zijn hele wezen. Dan houdt hij zich niet aan de maatschappelijke conventie, niet aan de moraal van de beschaafde samenleving. Dan komt boven wie hij ten diepste is.
Jim werpt de juryleden een vraag voor: kan de intuïtieve beslissing om te overleven iemand ooit schuldig doen zijn? De jury komt er niet uit en wil de zaak daarom seponeren, maar Jim eist een beoordeling. Uiteindelijk wordt hij schuldig bevonden aan ernstig plichtsverzuim. Zijn brevet wordt ingetrokken, maar hij is vrij man. Vrij man? De schuldvraag blijft hem achtervolgen, ze wordt een obsessie.
Willem Jan Otten schreef in het NRC Handelsblad (1994) een prikkelend artikel over Lord Jim. Otten is gefascineerd door het feit dat Jim per se beoordeeld wil worden, eerst door de onderzoekscommissie, later door iedereen die zijn verhaal maar horen wil. 'Jim wil verhoord worden omdat hij tot op de bodem uitgezocht wil zien waar en wanneer en hoe hij anders had kunnen handelen,' schrijft Otten. 'Hij beseft dat hij zijn leven lang beschouwd zal worden, ook door zichzelf, als de man die voortijdig een zinkend schip heeft verlaten.' Volgens Otten gaat het Conrad in al zijn romans om 'het sigarettepapierdunne vlies dat goed en kwaad van elkaar scheidt.' Niet dat Conrad een a-moralist was. Latere, sceptische schrijvers kwamen tot de slotsom dat goed en kwaad niet van elkaar zijn te onderscheiden. Conrad zoekt wél naar het onderscheid en laat Jim zijn eigen aansprakelijkheid onderzoeken, meent Otten.
Otten heeft hierin geen ongelijk. Toch laat hij de essentie van Conrads roman liggen. Misschien dat hij dat zelf aanvoelt als hij zijn artikel eindigt met de onbeantwoorde vraag waarom Jim in vredesnaam zo hardnekkig beoordeeld wil worden.
Vrijspraak
Jim wil de waarheid omtrent zichzelf boven water krijgen, stelt Otten. Ik denk dat Jim juist vlucht voor die waarheid. Hij wil geen eerlijk oordeel over zijn daad, maar morele vrijspraak. De onverteerbare waarheid ként hij: hij handelde vanuit het diepste van zijn wezen en handelde immoreel. Wat Jim daarentegen per se van de onderzoekscommissie en later van anderen wil horen, is dat hij onschuldig is.
Het verdere verloop van de roman bevestigt deze interpretatie. Na het proces heeft Jim tal van baantjes aan wal, maar telkens als uitkomt wie hij is - de stuurman van de Patna! - vlucht hij. Wanneer het tot gesprekken komt over zijn daad, zoekt hij wanhopig bijval: 'Zeg dat ik geen keus had, zeg dat mij geen blaam treft!' Het is puur zelfbedrog.
Uiteindelijk belandt hij als agent-beheerder in een afgelegen handelspost in Patusan (Borneo), vér van blanken die op de hoogte kunnen zijn van het Patna-incident. Daar verzwijgt hij het gebeurde en bouwt een mythe op rond zichzelf. Hij raakt bevriend met Dain Waris, de zoon van het stamhoofd en slaagt erin de status te verwerven van redder en beschermer, omdat hij de waarheid omtrent zichzelf verzwijgt. Met de inlandse Jewel krijgt hij een idyllische relatie en hij belooft haar zijn eeuwige trouw.
Het boek eindigt rampzalig. Als een beruchte piraat Patusan aandoet, komt Dain Waris door een foute inschatting van Jim om het leven. De bevolking keert zich tegen hem. Jewel bezweert hem op hartverscheurende wijze niet op te geven, maar Jim realiseert zich dat ook zijn tweede bestaan is ingestort door wie hij werkelijk is. Wetend dat hij zijn dood tegemoet gaat, levert hij zich uit aan de dorpsraad, die hem executeert.
MoraalHet uiteindelijke oordeel over Jim wordt niet geveld in de roman. Het is kenmerkend voor Conrad dat hij nergens onomwonden zijn eigen mening laat verwoorden, zodat de lezer gedwongen wordt zelf positie te bepalen. Alle personages laten een aspect van de complexe thematiek zien, maar niemand heeft het helemaal bij het rechte eind. Conrads ultieme mystificatietechniek is dat het hele verhaal verteld wordt door kapitein Marlow. Marlow is wel gefascineerd door de moraliteitsvraag, maar het gaat hem ook boven de zeemanspet. Zijn nuchtere, subjectieve kijk op de materie vormt een beperkend filter en zijn commentaren zetten de lezer herhaaldelijk op een verkeerd been.
Er zijn zelfs literatuurcritici die de fout ingaan door Marlows mening te vereenzelvigen met die van Conrad. Ze meten hem dan een negentiende-eeuwse zeemansmoraal aan, die zou neerkomen op zelfbeheersing, eergevoel en discipline. Onder meer in de intrigerende figuur van kapitein Brierly wordt duidelijk dat het niet zo simpel ligt. Brierly is een onberispelijke zeeman met een uitstekende staat van dienst, en daarom het meest gerespecteerde lid van de jury die Jim moet beoordelen. Drie weken na het proces pleegt hij - tot ieders stomme verbazing - weloverwogen zelfmoord. Ook Marlow tast in het duister naar zijn motieven, maar tussen de regels door wordt het de lezer duidelijk: Brierly zag in dat de mens als het erop aankomt onmogelijk kan voldoen aan zijn zeemansmoraal, omdat de waarheid omtrent het wezen van de mens heel wat negatiever is. Met die duistere waarheid kon hij niet leven.
Wat Conrad tot de lezer probeert te laten doordringen, is dat de mens geen redelijk, zedelijk wezen is. Als het erop aankomt, handelt de mens niet nobel maar egoïstisch en immoreel. Zijn Brierly en Jim hypergevoelige zielen die bezwijken onder dit besef? Jim is inderdaad een romanticus, maar Brierly is een nuchtere vent. Waar het om gaat, is dat zij doen wat weinigen doen: eerlijk en consequent dóórdenken de waarheid onder ogen zien. Jim vlucht ervoor, Brierly trekt zijn conclusie.
Conrad verheerlijkt hun houding niet. In beider geval wordt het immers hun ondergang. De meeste mensen denken minder diep na over wie ze zijn. 'Het is opmerkelijk hoe we met halfgesloten ogen en dovemansoren door het leven sukkelen en onze gedachten in slaap sussen,' merkt een van de romanpersonages op. Verwijt Conrad ons die oppervlakkigheid? Evenmin. Want misschien is het wel de enige manier om overeind te blijven in het leven. Misschien is Conrads boodschap juist dit dilemma: wie eerlijk is en de waarheid onder ogen ziet, gaat eraan onderdoor; wie wil overleven, moet zelfverraad plegen.
Wat is dan te verkiezen? Conrad geeft geen eenduidig antwoord. In een tijd die gekenmerkt werd door ongebreideld optimisme verkondigde hij een pessimistisch mensbeeld. De twintigste eeuw heeft hem gelijk gegeven. Hij hield vast aan waarden als loyaliteit, integriteit en zelfbeheersing. Maar niet vanuit een oppervlakkige zeemansmoraal. Die waarden zijn voor hem richtlijnen om te kunnen overleven. Eronder loert het duistere besef van de werkelijke aard van iedere mens.
Previously published in Icarus (1998) and cvkoers (2000).
No comments:
Post a Comment