In dit artikel kijken we naar de doop van Jezus in de Jordaan: wat vertelt deze gebeurtenis ons over de betekenis van ‘autoriteit’ en ‘kracht’ in Jezus’ eigen bediening? We doen dit aan de hand van drie niet-charismatische systematisch theologen uit de protestantse traditie: Abraham Kuyper, Jürgen Moltmann en Wolfhart Pannenberg. De implicaties voor onze geloofspraktijk blijken spannend.
[Dit artikel verscheen eerder in GEESTkracht, bulletin voor charismatische theologie (CWN), nummer 80, najaar 2017]
1. Wonderen in de autoriteit en kracht van Jezus?
Een goed voorbeeld is het tamelijk recente boek Learning to heal; a practical guide for
every Christian, geschreven door de Anglicaanse theoloog John Coles, die
tussen 2001 en 2014 leiding gaf aan de internationale vernieuwingsbeweging New
Wine.[1] Navolging
van Jezus omvat drie aspecten, schrijft Coles in zijn introductie: groeien in
vertrouwelijke omgang met God, vernieuwd worden door de Heilige Geest (vrucht
van de Geest), en anderen dienen in dezelfde liefde en kracht die de bediening
van Jezus kenmerkte. Dit derde aspect werkt hij vervolgens uit aan de hand van
het begrippenpaar ‘autoriteit’ en ‘kracht’, specifiek in de context van de
genezingsbediening (hoofdstuk 3). Jezus had autoriteit (volmacht) als zoon van
God. Maar de kracht om die autoriteit ook uit te oefenen, bijvoorbeeld in het
genezen van zieken, ontving Hij pas bij de doop in de Jordaan, schrijft Coles.
In onze bediening delen we in de autoriteit van Christus (‘In Jezus’ naam’) en
worden we bekrachtigd met dezelfde Geest die op Hem was. Daarom mogen wij ook
in onze bediening tekenen en wonderen van genezing verwachten, die immers horen
bij de verkondiging van het Koninkrijk van God.
Een veelgehoorde tegenwerping is dat Jezus in
staat was om wonderen te doen omdat Hij nu eenmaal God was. Natuurlijk kan God
ook in onze bediening wonderen geven, maar we kunnen niet in zijn algemeenheid
stellen dat dit deel uitmaakt van de navolging van Jezus en de verkondiging van
het Koninkrijk.[2]
In dit artikel onderzoeken we hoe Abraham Kuyper,
Jürgen Moltmann en Wolfhart Pannenberg – je zou zeggen, ‘onverdachte’
niet-charismatische dogmatici – de doop van Jezus in de Jordaan duiden ten
aanzien van zijn autoriteit en zijn kracht om wonderen te verrichten.[3]
Eerst kijken we naar hun interpretatie ten aanzien van autoriteit, vervolgens
ten aanzien van kracht. Vervolgens komt een derde aspect aan het licht,
namelijk: afhankelijkheid. Maar vooraf moeten we eerst iets zeggen over de
context van de gebeurtenissen bij de Jordaan.
2. De context: messiaanse verwachtingen en de komst van het Koninkrijk
De doop van Jezus in de Jordaan en het neerdalen
van de Geest op Jezus wordt beschreven in elk van de synoptische evangeliën (Matteüs
3: 13 – 17; Marcus 1: 9 – 11; Lucas 3: 21 – 22). In het evangelie volgens Johannes
wordt de doop niet genoemd maar wel het neerdalen van de Geest (Johannes 1: 29
– 34). Marcus verbindt deze gebeurtenis het meest expliciet aan de Joodse
verwachting van de komende Messias. Dit evangelie begint met een citaat van de
profeet Jesaja waarin de komst van Gods Koninkrijk wordt aangekondigd (Marcus
1: 2 – 3; Jesaja 40: 3) en het verhaal over de doop wordt gevolgd door het
begin van Jezus’ publieke optreden met de woorden ‘De tijd is aangebroken, het
koninkrijk van God is nabij; kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede
nieuws’ (Marcus 1: 15). Maar voor élk van de evangeliën geldt dat de hele
setting van dit verhaal geladen is met messiaanse symboliek.
Het is bepaald geen toeval - benadrukken
nieuwtestamentici als N.T. Wright - dat Johannes de Doper zijn bediening in de
woestijn situeert en dat hij doopt in de Jordaan. De doop van Johannes is een
symbolische uitbeelding van een ‘nieuwe exodus’: dit is het ‘ware Israël’ op de
drempel van het beloofde land. Dit is de ‘terugkeer uit de ballingschap’, de
vervulling van de profetieën dat God opnieuw zou opkomen voor zijn volk en hen
zou bevrijden; dat Hij opnieuw in hun midden zou wonen en zijn Koninkrijk zou
vestigen, en ditmaal voorgoed.[4]
Het is onmiskenbaar, zegt Wright, dat Jezus deze
messiaanse verwachting op zichzelf betrekt: Hij is de ‘gezalfde van de Heer’
die het Koninkrijk van God brengt met ‘autoriteit’ en ‘kracht’ (Matteüs 7: 29;
12: 24; Marcus 1: 27; Lucas 4: 31; 4: 36; 5: 26; 6: 19). De evangeliën
gebruiken vooral de woorden ‘exousia’ (autoriteit, volmacht) en ‘dunameis’
(kracht). Die autoriteit en kracht blijken uit zijn woorden maar ook uit zijn
tekenen en wonderen. De evangeliën gebruiken hiervoor woorden als ‘paradoxa’,
gebeurtenissen die schijnbaar indruisen tegen de gewone gang van zaken, en
‘terata’ en ‘semeia’, voortekenen van wat komen gaat. Deze voortekenen en wonderen
zijn niet bedoeld om te bewijzen dat Jezus God is. Ze brengen daadwerkelijk de
heelheid van leven – shalom - die hóórt
bij het Koninkrijk van God. Jezus maakt duidelijk: dít is het Koninkrijk van
God, zó ziet het eruit, en het is nú aangebroken. Genezing, bevrijding en
heelmaking behoren onlosmakelijk tot zijn verkondiging van het Koninkrijk van
God.[5]
Wat zeggen de gebeurtenissen rond Jezus’ doop dan
- in het licht van deze messiaanse verwachting en de inauguratie van het
Koninkrijk – over zijn ‘autoriteit’ en ‘kracht’? Ontving Jezus op dat moment de
autoriteit en de kracht voor zijn bediening? Of had Hij al autoriteit, als Zoon
van God? Maar waarom moest de Heilige Geest dan nog op Hem komen?
3. Jezus’ doop en autoriteit (exousia)
3.1 Abraham Kuyper: een trinitarisch perspectief
Abraham Kuyper is niet de eerste theoloog aan wie
je denkt bij een dogmatische onderbouwing van charismatische vernieuwing. Maar
tegen het einde van de negentiende eeuw deed hij een theologische zet waarmee
hij zijn tijd verrassend vooruit was. Met een stevige, driedelige pneumatologie
– Het werk van den Heiligen Geest –
positioneerde hij de pneumatologie als een eigenstandige leer (en niet slechts
een exponent van de christologie). Nog belangrijker: in deze pneumatologie benadrukte
Kuyper de geheel eigen, onderscheiden rol van de Heilige Geest binnen de
triniteit.[6]
Zijn studie levert verrassende inzichten op voor ons begrip van de doop van
Jezus en zijn autoriteit en kracht.
Het is terecht, zegt Kuyper, dat de gereformeerde
dogmatiek steeds de nadruk heeft gelegd op een trinitarisch perspectief. In
Gods werken naar buiten (ad extra)
zijn steeds Vader én Zoon én Heilige Geest betrokken (opera trinitatis ad extra indivisa sunt). Onbedoeld heeft die
nadruk in de gereformeerde traditie er echter toe geleid dat het werk van de
Geest onderbelicht bleef. Het is van groot belang om te verdisconteren dat
binnen de ‘gemeenschappelijk werking van de drie goddelijke Personen toch het
werk van elk der Personen zijn eigenaardig merkteeken draagt.”[7]
De gereformeerde dogmatiek is vaak onvoldoende consistent geweest in haar
trinitarische perspectief.
Dat geldt ook voor het gereformeerde verstaan van het
publieke optreden van Jezus, stelt Kuyper. De werken die Jezus deed, werden
vaak geduid vanuit zijn goddelijkheid: Jezus deed wonderen als geïncarneerde
Zoon van God. Dit heeft geleid tot een veronachtzaming van het volkomen
mens-zijn van Jezus, en tot een veronachtzaming van het eigen werk van de
Geest. Als Jezus de tekenen en wonderen van het Koninkrijk kon verrichten omdat
Hij immers de Zoon was, dan zou Hij daarnaast geen werking van de Geest meer
nodig hebben. Waarom moest dan de Geest nog op Hem neerdalen?
Kuyper doet vervolgens een interessante zet. Hij
maakt hier onderscheid tussen de ‘persoon’ en ‘natuur’ van Jezus. Op die manier
probeert hij volledig recht te doen aan zowel de goddelijkheid van Jezus als
Zoon van God, als aan de radicaliteit van de incarnatie en het volkomen
mens-zijn van Jezus. De eeuwige Zoon werd werkelijk mens zoals wij. Hij nam de
menselijke natuur aan van na de zondeval (‘niet in een staat van
ongeschondenheid, maar in den staat van gevallenheid, ingezonkenheid en
verzwakking’[8]),
vatbaar voor alle emoties, gewaarwordingen en gedachten die zo kenmerkend zijn
voor ons woelige menselijke bestaan (maar zonder te zondigen). In zijn
menselijke natuur had Hij geen goddelijke kracht en Hij moest groeien in
wijsheid en in genade.[9]
Maar in zijn persoon was Hij de Zoon van God. Met de incarnatie ontstaat dus
geen nieuw wezen, geen nieuwe persoon, beklemtoont Kuyper. Maar de goddelijke
Persoon van de Zoon neemt wel radicaal de menselijke natuur aan, en wordt
waarlijk mens – met alle beperkingen van dien.[10]
Dit betekent dat Jezus niet pas bij zijn doop
‘Zoon van God’ wordt, en pas dan ‘autoriteit’ ontvangt. Van eeuwigheid aan is
Hij de Zoon van God en heeft Hij goddelijke autoriteit. De woorden die uit de
hemel klinken – ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde’ – betekenen
niet de instelling van Jezus’ zoonschap en autoriteit, maar de proclamatie ervan (ofwel ter bemoediging
van Jezus zelf, bij Marcus en mogelijk Lucas, ofwel primair geadresseerd aan de
omstanders, bij Matteüs).[11]
3.2 Jürgen Moltmann: de autoriteit van de bevrijdende Koning
Jürgen Moltmann werkt het trinitarische
perspectief nog verder uit, en hij grijpt terug op het vierde-eeuwse beeld van
de ‘perichoresis’ om uitdrukking te geven aan de onderlinge afhankelijkheid van
de drie goddelijke Personen. Moltmann werkt ook het eschatologische perspectief
van het Koninkrijk van God - dat gekomen is in Jezus Christus en tegelijkertijd
nog op zich laat wachten - verder uit. Beide perspectieven zijn bepalend voor
zijn interpretatie van de gebeurtenissen rond Jezus’ doop.
De stem die uit de hemel klinkt, betekent voor
Moltmann vooral de inauguratie van het messiaanse koningschap van Jezus, en de
legitimering ervan.[12] Moltmann benadrukt de theologische notie van het
zoonschap van Jezus en de autoriteit, de volmacht, die daaraan verbonden is.
Anders dan Kuyper, suggereert Moltmann echter dat Jezus zich pas op dit moment
bewust wordt van zijn Vader-Zoon-relatie met God en pas nu hieruit gaat leven.
Vanaf dit moment verkondigt Jezus - vanuit zijn
volmacht als messiaanse Koning - de komst van het Koninkrijk van God. Het
evangelie van Gods Koninkrijk betekent goed nieuws voor de armen, vrijlating
voor wie gebonden is, genezing voor zieken en vrijheid voor wie leeft in
onderdrukking (Lucas 4: 18 – 19). Jezus’ wonderen van genezing en bevrijding
zijn daarom geen buitengewone tekenen, bedoeld om aan te tonen dat Jezus
werkelijk de Messias is, maar ze horen wezenlijk bij het heil van Gods
Koninkrijk dat aanbreekt. Dit is wat er gebeurt als Gods Koninkrijk doorbreekt:
het leven op aarde wordt genezen, bevrijd en hersteld.[13]
De komst van het Koninkrijk van God stuit echter op
heftige weerstand van duistere tegenkrachten in de wereld, die het leven frustreren
en kapotmaken. Het is in dit verband dat Moltmann de ‘autoriteit’ van Jezus
benadrukt, die werd gelegitimeerd met de woorden ‘Jij bent mijn geliefde Zoon’.
De grote betekenis van die woorden, zo merkt Moltmann op, lijkt het eerst te
worden erkend door deze machten van het kwaad. Het zijn de ‘onreine geesten’ en
‘demonen’ die als eerste erkennen dat Jezus de messiaanse koning is en
autoriteit over hen heeft: ‘Ik weet wel wie je bent, de heilige van God!’
(Marcus 1: 24), ‘Jij bent de Zoon van God!’ (3: 11; 5: 7).[14]
Als we dit eschatologische perspectief opnieuw
gaan begrijpen, betoogt Moltmann, dan kunnen we er niet onderuit dat ‘genezing’
en ‘bevrijding’ – in de ‘autoriteit’ van Jezus – onlosmakelijk verbonden zijn
met de verkondiging van het Koninkrijk.[15]
3.3 Wolfhart Pannenberg: een autoriteit die blíjkt
De driedelige Systematische
Theologie van Wolfhart Pannenberg is misschien wat taaier om te lezen dan
het werk van Moltmann, maar het is niet minder spannend. Pannenberg biedt een
gedegen en zorgvuldige dogmatische onderbouwing voor twee stellingen die we ook
bij Moltmann zagen: het eschatologische perspectief is bepalend voor heel de
theologie (en niet slechts het ‘slothoofdstuk’ van onze dogmatiek, de
toekomstige ‘laatste dingen’), en hét centrale begrip daarbij is het ‘Koninkrijk
van God’. Pannenberg verankert dit stevig in een consistente triniteitsleer
(waarbij ook hij gebruikmaakt van het concept van de perichorese) en ontwikkelt
een brede pneumatologie. In gewone mensentaal: hét kernthema van de Bijbel is
dat de Vader zijn koningschap vestigt op aarde, in de Zoon en door de Geest. Het
Koninkrijk van God, dat het leven in al zijn volheid brengt (shalom), is
toekomst. Maar die toekomst breekt nu al in op onze werkelijkheid, in de Zoon
en door de Geest.[16]
In de christologie en soteriologie van Pannenberg
is Jezus vooral de ‘eschatologische nieuwe mens’, het begin van de nieuwe
schepping – de mens die gericht is op de Vader en vol van de Geest. Het is door
de Geest dat de Zoon werkelijk mens wordt. Tegelijk benadrukt Pannenberg – net
als Kuyper – dat Jezus weliswaar de menselijke natuur aanneemt, maar in zijn
persoon de eeuwige Zoon van God is. Vanaf zijn geboorte heeft Hij daarom al
goddelijke autoriteit als Zoon van God. Als de Geest op Hem neerdaalt bij de
doop in de Jordaan wordt zijn zoonschap publiekelijk verkondigd. Door zijn
opstanding uit de dood wordt de waarheid van die proclamatie aangetoond, en
wordt zijn autoriteit als Zoon van God definitief vastgesteld.[17]
Pannenberg verbindt de autoriteit van Jezus
nadrukkelijk aan zijn messiaanse koningschap en het doorbreken van Gods
Koninkrijk op aarde. De autoriteit van Jezus blíjkt uit zijn verkondiging van
het Koninkrijk in woorden en werken, waarin Gods toekomst daadwerkelijk doorbreekt
in het heden, en uit zijn opstanding uit de dood.[18]
Het is interessant dat Pannenberg de autoriteit van Jezus daarom niet expliciet
koppelt aan de woorden ‘Dit is mijn geliefde Zoon’, maar aan het neerdalen van
de Geest als zalving tot zijn messiaanse roeping (denk aan Lucas 4: 18 – 19).[19]
4. Jezus’ doop en kracht (dunameis)
4.1 Abraham Kuyper: Bekrachtiging van de menselijke natuur
Als Jezus vanaf zijn incarnatie de Zoon van God
was en dus goddelijke autoriteit had, waarom moest de Geest dan nog op Hem
neerdalen? Woonde de Geest dan nog niet in Hem?
Kuypers onderscheid tussen de (goddelijke) Persoon
en de (menselijke) natuur van Jezus is ook hier verhelderend én spannend. Jezus
was naar zijn Persoon weliswaar God, maar naar zijn natuur volkomen mens. Dit
betekent dat ‘elke inwerking van goddelijk leven, goddelijke mogendheid en
goddelijk licht’ slechts naar buiten kon treden ‘op de wijze en naar de mate’
die door de eigen aard en de beperktheid van de menselijke natuur bepaald werd.[20]
Ofwel: Jezus deed niets wat onmogelijk is voor de menselijke natuur.
De Bijbel leert ons, zegt Kuyper, dat onze gaven,
krachten en vermogens het werk van de Geest in ons zijn. Ook de werking en
oefening van die gaven, krachten en vermogens zijn het werk van de Geest in
ons. Voor Jezus was dit niet anders. Jezus beschikte in zijn menselijke natuur
niet over gaven, krachten en vermogens omdat Hij nu eenmaal God was, maar omdat
de Geest Hem die gaf. In de woorden van Kuyper: ‘Deze gaven, krachten en
vermogens ontving de menselijke natuur in Christus, en dan lette men er scherp
op, niet van den Zoon, door mededeeling uit zijn goddelijke natuur, maar van
den Heiligen Geest, door mededeeling aan de menschelijke natuur van de Messias.’[21]
Dit gebeurde niet pas bij het neerdalen van de
Geest op Jezus. De Geest woonde al in Jezus, en ook de gaven en vermogens van
de Geest werden vanaf zijn geboorte gaandeweg al in Hem ‘ingelegd’, naar de
mate dat Jezus hier ‘vatbaar’ voor was, en naar de mate dat dit mogelijk is in
de menselijke natuur. Maar deze gaven, krachten en vermogens functioneerden nog
niet in zijn leven en kónden ook nog niet werkzaam zijn. Zo sluimeren er gaven
en vermogens in ons allemaal, zegt Kuyper, met alleen dít onderscheid, dat wij
de gaven, krachten en vermogens ‘met mate’ ontvangen, ‘naar ieders individuele
roeping of bestemming’. Jezus ontving ze ‘zonder mate.’ Er is een ‘tweede daad
van de Geest’ nodig om deze gaven, krachten en vermogens wérkzaam te laten
worden in ons leven. Zo was het ook bij Jezus, zegt Kuyper. Ze werden, door de
werking van de Geest, geleidelijk meer werkzaam in zijn leven.[22]
Dit werpt ook licht op de doop van Jezus en het
neerdalen van de Geest op Hem. Het is niet zo dat Jezus hier pas gewijd werd
tot zijn messiaanse ambt, meent Kuyper, of dat Hij hier pas zijn zalving met de
Geest ontving. De Zoon was al ‘in de vrederaad’ (van de triniteit) gezalfd om
het goede nieuws te brengen. Maar pas toen Jezus gedoopt was en de Heilige
Geest op Hem neerdaalde, werd deze zalving ‘verwerkelijkt’. Pas met het
neerdalen van de Geest begint zijn publieke optreden. Vanaf dan lezen we dat
Jezus ‘vol van de Heilige Geest’ is, ‘door de Geest geleid’ wordt, en de
tekenen en wonderen van het Koninkrijk begint te verrichten.[23]
De Bijbel maakt volstrekt duidelijk, schrijft Kuyper, dat Jezus in zijn
bediening afhankelijk was van de voortdurende werking en leiding van de Heilige
Geest. Hij had immers de menselijke natuur aangenomen en was als mens niet in
staat om de werken van het Koninkrijk te doen. Maar door de werking en leiding
van de Geest kon Hij het Koninkrijk verkondigen in woorden en werken. Het meest
evident wordt dit in zijn ‘machtige werken’ van genezing en bevrijding, meent
Kuyper. Jezus wordt in zijn menselijke natuur bekrachtigd door de Geest om het
Koninkrijk te verkondigen en deze werken te doen.[24]
4.2
Jürgen Moltmann: Gezalfd met
kracht
Eerder zagen we dat Moltmann sterke nadruk legt op
de autoriteit van Jezus als messiaanse Koning. Het is vanuit die autoriteit,
die bij zijn doop geïnaugureerd wordt, dat Hij het Koninkrijk van God
verkondigt met tekenen en wonderen. Maar Moltmann benadrukt vervolgens ook
Jezus’ voortdurende afhankelijkheid van de Geest. Bij de doop wordt Jezus
‘gezalfd met Geest en kracht’, merkt hij op. Waar Kuyper meent dat Jezus de
Geest al ‘zonder mate’ had ontvangen, lijkt Moltmann meer gewicht toe te kennen
aan het neerdalen van de Geest bij de Jordaan. Vanaf dat moment, zegt Moltmann,
leeft en beweegt Jezus in de volheid van de Geest. Het is de Geest die Hem in
zijn mens-zijn bekrachtigt, en het is door de Geest dat Jezus mensen geneest en
bevrijdt.[25]
4.3 Wolfhart Pannenberg: Gods eschatologische Koninkrijk begint
Pannenberg heeft altijd benadrukt dat theologie
een publieke discipline behoort te zijn, die steeds in gesprek blijft met – en
rekenschap aflegt aan – een overwegend seculiere cultuur. Daarom poogt hij
gelovige vooronderstellingen te vermijden en geeft hij weinig expliciete aandacht
aan subjectieve geloofservaringen, zoals getuigenissen van bijzondere
openbaring of wonderen in de Bijbel.[26]
Maar het helpt om in ons achterhoofd te houden dat
Pannenberg in het geheel van zijn dogmatiek steeds een pneumatologisch en
eschatologisch perspectief meeneemt, ook wanneer het zogenaamde ‘bijzondere
werk van de Geest’ niet altijd expliciet genoemd wordt. Zo legt hij
bijvoorbeeld wel degelijk (al is het wat zoeken) een verband tussen de doop –
zowel van Jezus als van gelovigen – en het ontvangen van de Heilige Geest en
van de gaven, krachten en werkingen van de Geest. De doop van gelovigen is
verbonden met de ‘eschatologische gebeurtenis’ van de uitstorting van de Geest
(Handelingen 2 en Joël 2). Die uitstorting van de Geest heeft te maken met Gods
komende rijk, waarin Hij ‘alles in allen’ zal zijn (1 Korintiërs 15: 28), maar
ook met ‘the charismatic element in Jesus’ own work and to its origin in his
baptism’. En, gaat Pannenberg verder, ‘there are many reasons for viewing Jesus as a charismatic, and this fact naturally ties in
with the conviction that determines his whole ministry, namely, that God’s
eschatological reign has begun with his coming.’ Het
charismatische element hoort bij het wezen van Gods Koninkrijk.
Het is aannemelijk, meent Pannenberg, dat Jezus
zich bij zijn doop bewust werd van de charismatische werking van de Geest in
Hem – ‘one may readily suppose that it was the origin of his charismatic
self-awareness.” [27] Er ligt
immers een direct verband tussen zijn messiaanse roeping en het ontvangen van
de Heilige Geest. Als de Geest op iemand komt, schrijft Pannenberg, kan dit
gepaard gaan met ‘tijdelijke, extatische ervaringen’, maar het duidt ook op
vormen van een blijvende vervulling met de Geest van God. In het optreden van
Jezus zien we dit onder meer terug in zijn genezingsbediening.[28]
5. Een voortdurende, wederzijdse afhankelijkheid
Het trinitarische perspectief van Kuyper, Moltmann
en Pannenberg brengt nóg een notie aan het licht die belangrijk is voor ons
begrip van Jezus’ autoriteit en kracht. Kuyper vestigt al in 1888 de aandacht
op Jezus’ voortdurende afhankelijkheid van de Heilige Geest in de uitoefening
van zijn messiaanse bediening. Binnen de immanente triniteit zijn de drie
goddelijke Personen onderling afhankelijk, en zo ook in de economische
triniteit: Vader, Zoon en Geest hebben immers ieder hun eigen aandeel in het
gemeenschappelijke werk van de drie-ene God, zegt Kuyper. Kijken we naar de
geïncarneerde Zoon, dan zien we dat Hij in zijn menselijke natuur geen moment
zonder de ‘voortdurende instraling van den Heiligen Geest’ kon. Het gegeven dat
Hij als Zoon autoriteit heeft, wil niet zeggen dat Hij die autoriteit
onafhankelijk van Vader en Geest kan uitoefenen. In tegendeel, Jezus is
voortdurend afhankelijk van Vader en Geest.[29]
We zagen al dat ook Moltmann Jezus’ afhankelijkheid van de Geest benadrukt: het
is in de ‘volheid van de Geest’ en onder voortdurende leiding van de Geest, dat
Jezus zijn werk doet, of sterker nog: het is de Geest die het in Jezus bewerkt.
‘Wo der Geist nicht wirkt, kann auch Jesus nichts tun’, stelt Moltmann vast.[30]
Ook Pannenberg benadrukt vanuit zijn consistente trinitarische benadering dat
Jezus zijn werk niet onafhankelijk kan doen vanuit zijn autoriteit als de Zoon.
De Vader is afhankelijk van het werk van de Zoon in de wereld, dat zal worden
voleindigd door het werk van de Geest, stelt Pannenberg. En de Zoon is
afhankelijk van de Vader en van de Geest die de Vader zendt, om zijn opdracht
in de wereld te vervullen.[31]
Hoewel Jezus een ‘algemene volmacht’ had ontvangen om het Koninkrijk van God te
verkondigen in woorden en werken, was Hij in de uitoefening hiervan steeds
afhankelijk van het werk van de Vader en van de Geest. Moltmann en Pannenberg
verwijzen onder meer naar de woorden van Jezus in het Evangelie volgens
Johannes: ‘Waarachtig, ik verzeker u: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, Hij
kan alleen doen wat Hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de
Zoon op dezelfde manier’ (5: 19), en ‘Ik heb niet namens mijzelf gesproken,
maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen
en hoe ik moest spreken’ (12: 49). Het is alsof Jezus in alles wat Hij deed
steeds naar de Vader keek en luisterde – ‘Vader, wat bent U hier aan het doen?
Wat wilt U dat Ik nu doe?’ – en afhankelijk was van wat de Geest in Hem en door
Hem heen bewerkte.
6. Afsluitende opmerkingen
Onze verkenning van Kuyper, Moltmann en Pannenberg
heeft een spannende reeks van constateringen opgeleverd:
- · Jezus had autoriteit (exousia) omdat Hij de Zoon van God was. Bij zijn doop wordt deze volmacht geproclameerd, vanaf dat moment is het publiek. Zijn ‘wijding tot het messiaanse ambt’ wordt hier ‘verwerkelijkt’, zegt Kuyper.
- · De autoriteit van Jezus is onlosmakelijk verbonden met zijn messiaanse roeping om het Koninkrijk van God te brengen. Genezing, bevrijding, heelmaking van het leven, hóren bij de uitoefening van zijn volmacht om het heil van het Koninkrijk daadwerkelijk te laten inbreken op de gebroken aardse werkelijkheid (Johannes 10: 10; Lucas 4: 18 – 19; Jesaja 61: 1 – 3).
- · Om deze autoriteit uit te oefenen in voortekenen en wonderen die de heelheid van Gods Koninkrijk brengen, moest Jezus ook kracht (dunameis) ontvangen van de Geest. De gaven, kracht en vermogens die de Geest in Hem legde, werden door de Geest steeds meer werkzaam in zijn leven, in een voortdurende afhankelijkheid.
- · Jezus had autoriteit vanuit zijn God-zijn, maar de gaven, kracht en vermogens van de Geest ontving Hij in zijn mens-zijn. De tekenen en wonderen van het Koninkrijk die Hij verrichtte, deed Hij binnen de mogelijkheden van zijn menselijke natuur, als Geestvervulde mens.
Dit zijn spannende constateringen, vanwege de
mogelijke implicaties voor ónze verkondiging van het Koninkrijk van God. Dat
merkt ook Coles op, naar wiens boek Learning
to Heal ik aan het begin van dit artikel verwees. ‘If Jesus had healed the
sick only because He was divine, then there would be no possibility of the
healing ministry being part of today’s Church,’ schrijft Coles. ‘But if Jesus
was a human being, empowered by the Spirit for this ministry, then there is the
possibility that any of His followers might be empowered for a similar
ministry.’En, stelt Coles dan, ‘This, in fact, is exactly what Jesus was doing
when He released the disciples to go into the villages ahead of Him (Luke 9:1).’ [32]
Op welke wijze de bovenstaande constateringen over
de betekenis van ‘autoriteit’ en ‘kracht’ bij de doop van Jezus zich precies
laten vertalen naar ónze verkondiging van het Koninkrijk van God, ligt buiten
de reikwijdte van dit artikel. Een paar dingen kunnen we alvast voorzichtig
vaststellen:
- · In de eerste plaats, dat de verkondiging van het Koninkrijk van God niet alleen een zaak van woorden is, maar ook van werken die heelheid van leven brengen: genezing, bevrijding en herstel zijn onlosmakelijk verbonden met de verkondiging van het Koninkrijk.
- · In de tweede plaats, dat wij delen in de autoriteit die Jezus heeft als Zoon van God. Immers, Jezus zendt zijn volgelingen in de wereld, om in zijn naam (op zijn gezag) het Koninkrijk te verkondigen (Johannes 20: 21).
- · In de derde plaats, dat wij daartoe dezelfde Geest ontvangen hebben (Johannes 20: 22), die principieel in ons op dezelfde wijze kan werken als Hij werkte in de menselijke natuur van Jezus.
Op deze drie punten krijgt Coles althans het
systematisch-theologische gelijk van Kuyper, Moltmann en Pannenberg.
Maar hóe we dan precies delen in de autoriteit van
Jezus, en in hoeverre, dat vergt nadere studie. Moeten we misschien zeggen dat
wij delen in die autoriteit voor zovér
het gaat om de verkondiging van het Koninkrijk van God (woorden en werken van
heelmaking)? Zodat het wel, bijvoorbeeld, genezing en bevrijding omvat, maar
niet de volmacht die Jezus in zijn goddelijke Persoon had over de orde van de
schepping (denk aan het veranderen van water in wijn, het stillen van een
storm, het lopen over water)? En wat betekent het voor de kracht van de Geest in
onze verkondiging, dat Jezus zonder zonden was, volkomen gericht op de wil van
de Vader, en de Geest ‘zonder mate’ ontving, terwijl wij volop worstelen met
onze ‘oude natuur’, nog vaak op onszelf gericht zijn, en de Geest kennelijk
niet ‘zonder mate’ ontvangen?
We zagen al dat Pannenberg met name de autoriteit
van Jezus verbindt met zijn ‘zalving’, terwijl Kuyper en Moltmann die zalving
vooral in verband brengen met Jezus’ kracht. Wij ‘delen in de zalving van
Christus’, zegt Moltmann, onder verwijzing naar Calvijn.[33]
Zo zegt de Heidelbergse Catechismus het inderdaad ook (zondag 12, vraag en
antwoord 32). Dit zou een vruchtbare insteek kunnen zijn voor een vervolgstudie.
Dit artikel verscheen eerder in GEESTkracht, bulletin voor charismatische theologie (CWN), nummer 80, najaar 2017.
Voetnoten:
[1] John Coles,
Learning to heal. A practical guide for every
Christian (Milton Keynes: Authentic Media, 2010; revised reprint 2012).
[2] Bijvoorbeeld in: H. ten
Brinke, J.W. Maris e.a., Meer dan genoeg.
Het verlangen naar meer van de Geest (Barneveld: De Vuurbaak, 2004).
[3] Andere mogelijke aspecten
van de betekenis van Jezus’ doop – denk aan representatie en verzoening, of
implicaties voor het verstaan van de kerkelijke dooppraktijk – blijven in dit
artikel buiten beschouwing. We beperken ons hier tot de volgende teksten:
Abraham Kuyper, Het
werk van den Heiligen Geest, deel I, hoofdstuk 5 and 6 (Amsterdam: J.A.
Wormser, 1888); Jürgen Moltmann, Der Weg
Jesu Christi: Christologie in messianischen Dimensionen, hoofdstuk III, paragraaf
3 t/m 6 (München: Kaiser Verlag, 1989); Wolfhart
Pannenberg, Systematic Theology, Deel
2, hoofdstuk 9, paragraaf 2, en Deel 3, hoofdstuk 13, III: 1d. (Grand Rapids: Eerdmans, 1994/1997),
oorspronkelijk: Systematische Theologie
(Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1991/1993).
[4] N.T. Wright, Jesus and the
Victory of God, Christian Origins and the Question of God, Volume Two (Minneapolis:
Fortress Press, 1996), 160 - 162, 171 - 174, 186- 197.
[5] Wright, 191 – 197. Zie
ook Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooi, Christelijke dogmatiek (Zoetermeer: Boekencentrum, 2012), 279, 378
– 389.
[6] Abraham Kuyper, Het werk van den Heiligen Geest, I, II
en III (Amsterdam: J.A. Wormser, 1888/1889).
[7] Kuyper, 105. In dit verband is ook een – veel
later – artikel van A.A. van Ruler over het belang om te onderscheiden tussen
een christologisch en een pneumatologisch perspectief nog altijd boeiend:
Structuurverschillen tussen het Christologische en het Pneumatologische
Gezichtspunt’, in A.A. van Ruler, Christus,
de Geest en het heil. Verzameld werk deel IVA (Zoetermeer: Boekencentrum, 2011).
[8] Kuyper, 116.
[9] Kuyper, 124 – 125.
[10] Kuyper,
108.
[11] Kuyper,
129-130.
[12] Moltmann,
110.
[13] Moltmann,
111, 116 – 117, 125. Vergelijk ook Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 379.
[14] Moltmann,
125.
[15] Moltmann,
124 - 131. Zie ook Moltmann, Kirche in der
Kraft des Geistes. Ein Beitrag zur messianischen Ekklesiologie (München: Kaiser Verlag, 1975).
[16] In het kader van dit
artikel zijn vooral Pannenbergs hoofdstukken over christologie en soteriologie
(Systematische Theologie, Deel 2, hoofdstukken 9, 10 en 11) en over de
uitstorting van de Geest en het Koninkrijk van God (Deel 3, hoofdstuk 12) van
belang. Zie verder: Stanley J. Grenz, Reason
for Hope. The Systematic Theology of Wolfhart Pannenberg (Grand Rapids:
Eerdmans, 2005, 2nd ed.); Christiaan Mostert, God and the Future: Wolfhart Pannenberg’s Eschatological Doctrine of
God (London: T&T Clark, 2002); Ronald Westerbeek, Wolfhart Pannenberg and the Presence of the Future, research paper
(VU Amsterdam, 2013).
[17] Pannenberg, Systematic
Theology II, 316 - 317.
[18] Pannenberg, ST II, 334.
[19] Pannenberg, ST III, 277
(waar Pannenberg Jezus’ doop in de Jordaan bespreekt in verband met de
christelijke doop).
[20] Kuyper, 125.
[21] Kuyper,
125.
[22] Kuyper, 126.
[23] Kuyper, 130-131.
[24] Kuyper, 132 – 133.
[25] Moltmann, 109 – 111.
[26] Overigens zal hier óók
meespelen dat Pannenberg weinig voeling heeft met charismatisch christendom. In
zijn volledige dogmatiek – verschenen in de jaren negentig van de vorige eeuw,
na bijna een eeuw pinksterbeweging en charismatische vernieuwing in de traditionele
kerken – geeft Pannenberg er niet één keer blijk van überhaupt op de hoogte te
zijn van het bestaan van charismatische theologie, zoals ook pinkstertheoloog
Veli-Matti Kärkkainen verbijsterd constateert (‘The working of the Spirit of
God in Creation and in the People of God’, in: Pneuma, Vol. 26, No. 1, voorjaar 2004). Zie ook: Ronald Westerbeek,
The Spirit and the Presence of the Future,
research paper (VU Amsterdam, 2013); en Stanley Grenz, Reason for Hope, 51 – 54.
[27] Pannenberg,
ST III, 279-280.
[28] Pannenberg,
ST III, 9 – 10.
[29] Kuyper, 137.
[30] Moltmann, 111.
[31] Pannenberg, ST I, 332; ST
II, 394.
[32] Coles, 41.
Lucas 9:1, ‘Hij riep de twaalf bij zich en gaf hun macht en gezag over alle
demonen, en de kracht om ziekten te genezen.’
[33] Moltmann, 114.
No comments:
Post a Comment