Monday, 23 October 2017

De betekenis van autoriteit en kracht bij de doop van Jezus


In de charismatische vernieuwing wordt vaak gezegd dat christenen het Koninkrijk van God zouden moeten verkondigen in de ‘autoriteit’ en ‘kracht’ van Jezus Christus, waarmee dan wordt bedoeld dat hun bediening gepaard gaat met tekenen en (genezings)wonderen. Kunnen we dit theologisch volhouden? Is het niet zo dat Jezus wonderen kon verrichten omdat Hij God was?
In dit artikel kijken we naar de doop van Jezus in de Jordaan: wat vertelt deze gebeurtenis ons over de betekenis van ‘autoriteit’ en ‘kracht’ in Jezus’ eigen bediening? We doen dit aan de hand van drie niet-charismatische systematisch theologen uit de protestantse traditie: Abraham Kuyper, Jürgen Moltmann en Wolfhart Pannenberg. De implicaties voor onze geloofspraktijk blijken spannend.

[Dit artikel verscheen eerder in GEESTkracht, bulletin voor charismatische theologie (CWN), nummer 80, najaar 2017]



1. Wonderen in de autoriteit en kracht van Jezus?

Een goed voorbeeld is het tamelijk recente boek Learning to heal; a practical guide for every Christian, geschreven door de Anglicaanse theoloog John Coles, die tussen 2001 en 2014 leiding gaf aan de internationale vernieuwingsbeweging New Wine.[1] Navolging van Jezus omvat drie aspecten, schrijft Coles in zijn introductie: groeien in vertrouwelijke omgang met God, vernieuwd worden door de Heilige Geest (vrucht van de Geest), en anderen dienen in dezelfde liefde en kracht die de bediening van Jezus kenmerkte. Dit derde aspect werkt hij vervolgens uit aan de hand van het begrippenpaar ‘autoriteit’ en ‘kracht’, specifiek in de context van de genezingsbediening (hoofdstuk 3). Jezus had autoriteit (volmacht) als zoon van God. Maar de kracht om die autoriteit ook uit te oefenen, bijvoorbeeld in het genezen van zieken, ontving Hij pas bij de doop in de Jordaan, schrijft Coles. In onze bediening delen we in de autoriteit van Christus (‘In Jezus’ naam’) en worden we bekrachtigd met dezelfde Geest die op Hem was. Daarom mogen wij ook in onze bediening tekenen en wonderen van genezing verwachten, die immers horen bij de verkondiging van het Koninkrijk van God.
Een veelgehoorde tegenwerping is dat Jezus in staat was om wonderen te doen omdat Hij nu eenmaal God was. Natuurlijk kan God ook in onze bediening wonderen geven, maar we kunnen niet in zijn algemeenheid stellen dat dit deel uitmaakt van de navolging van Jezus en de verkondiging van het Koninkrijk.[2]
In dit artikel onderzoeken we hoe Abraham Kuyper, Jürgen Moltmann en Wolfhart Pannenberg – je zou zeggen, ‘onverdachte’ niet-charismatische dogmatici – de doop van Jezus in de Jordaan duiden ten aanzien van zijn autoriteit en zijn kracht om wonderen te verrichten.[3] Eerst kijken we naar hun interpretatie ten aanzien van autoriteit, vervolgens ten aanzien van kracht. Vervolgens komt een derde aspect aan het licht, namelijk: afhankelijkheid. Maar vooraf moeten we eerst iets zeggen over de context van de gebeurtenissen bij de Jordaan.

    2. De context: messiaanse verwachtingen en de komst van het Koninkrijk

De doop van Jezus in de Jordaan en het neerdalen van de Geest op Jezus wordt beschreven in elk van de synoptische evangeliën (Matteüs 3: 13 – 17; Marcus 1: 9 – 11; Lucas 3: 21 – 22). In het evangelie volgens Johannes wordt de doop niet genoemd maar wel het neerdalen van de Geest (Johannes 1: 29 – 34). Marcus verbindt deze gebeurtenis het meest expliciet aan de Joodse verwachting van de komende Messias. Dit evangelie begint met een citaat van de profeet Jesaja waarin de komst van Gods Koninkrijk wordt aangekondigd (Marcus 1: 2 – 3; Jesaja 40: 3) en het verhaal over de doop wordt gevolgd door het begin van Jezus’ publieke optreden met de woorden ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij; kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws’ (Marcus 1: 15). Maar voor élk van de evangeliën geldt dat de hele setting van dit verhaal geladen is met messiaanse symboliek.
Het is bepaald geen toeval - benadrukken nieuwtestamentici als N.T. Wright - dat Johannes de Doper zijn bediening in de woestijn situeert en dat hij doopt in de Jordaan. De doop van Johannes is een symbolische uitbeelding van een ‘nieuwe exodus’: dit is het ‘ware Israël’ op de drempel van het beloofde land. Dit is de ‘terugkeer uit de ballingschap’, de vervulling van de profetieën dat God opnieuw zou opkomen voor zijn volk en hen zou bevrijden; dat Hij opnieuw in hun midden zou wonen en zijn Koninkrijk zou vestigen, en ditmaal voorgoed.[4]
Het is onmiskenbaar, zegt Wright, dat Jezus deze messiaanse verwachting op zichzelf betrekt: Hij is de ‘gezalfde van de Heer’ die het Koninkrijk van God brengt met ‘autoriteit’ en ‘kracht’ (Matteüs 7: 29; 12: 24; Marcus 1: 27; Lucas 4: 31; 4: 36; 5: 26; 6: 19). De evangeliën gebruiken vooral de woorden ‘exousia’ (autoriteit, volmacht) en ‘dunameis’ (kracht). Die autoriteit en kracht blijken uit zijn woorden maar ook uit zijn tekenen en wonderen. De evangeliën gebruiken hiervoor woorden als ‘paradoxa’, gebeurtenissen die schijnbaar indruisen tegen de gewone gang van zaken, en ‘terata’ en ‘semeia’, voortekenen van wat komen gaat. Deze voortekenen en wonderen zijn niet bedoeld om te bewijzen dat Jezus God is. Ze brengen daadwerkelijk de heelheid van leven – shalom - die hóórt bij het Koninkrijk van God. Jezus maakt duidelijk: dít is het Koninkrijk van God, zó ziet het eruit, en het is nú aangebroken. Genezing, bevrijding en heelmaking behoren onlosmakelijk tot zijn verkondiging van het Koninkrijk van God.[5]
Wat zeggen de gebeurtenissen rond Jezus’ doop dan - in het licht van deze messiaanse verwachting en de inauguratie van het Koninkrijk – over zijn ‘autoriteit’ en ‘kracht’? Ontving Jezus op dat moment de autoriteit en de kracht voor zijn bediening? Of had Hij al autoriteit, als Zoon van God? Maar waarom moest de Heilige Geest dan nog op Hem komen?

3.       Jezus’ doop en autoriteit (exousia)

3.1   Abraham Kuyper: een trinitarisch perspectief

Abraham Kuyper is niet de eerste theoloog aan wie je denkt bij een dogmatische onderbouwing van charismatische vernieuwing. Maar tegen het einde van de negentiende eeuw deed hij een theologische zet waarmee hij zijn tijd verrassend vooruit was. Met een stevige, driedelige pneumatologie – Het werk van den Heiligen Geest – positioneerde hij de pneumatologie als een eigenstandige leer (en niet slechts een exponent van de christologie). Nog belangrijker: in deze pneumatologie benadrukte Kuyper de geheel eigen, onderscheiden rol van de Heilige Geest binnen de triniteit.[6] Zijn studie levert verrassende inzichten op voor ons begrip van de doop van Jezus en zijn autoriteit en kracht.
Het is terecht, zegt Kuyper, dat de gereformeerde dogmatiek steeds de nadruk heeft gelegd op een trinitarisch perspectief. In Gods werken naar buiten (ad extra) zijn steeds Vader én Zoon én Heilige Geest betrokken (opera trinitatis ad extra indivisa sunt). Onbedoeld heeft die nadruk in de gereformeerde traditie er echter toe geleid dat het werk van de Geest onderbelicht bleef. Het is van groot belang om te verdisconteren dat binnen de ‘gemeenschappelijk werking van de drie goddelijke Personen toch het werk van elk der Personen zijn eigenaardig merkteeken draagt.”[7] De gereformeerde dogmatiek is vaak onvoldoende consistent geweest in haar trinitarische perspectief.
Dat geldt ook voor het gereformeerde verstaan van het publieke optreden van Jezus, stelt Kuyper. De werken die Jezus deed, werden vaak geduid vanuit zijn goddelijkheid: Jezus deed wonderen als geïncarneerde Zoon van God. Dit heeft geleid tot een veronachtzaming van het volkomen mens-zijn van Jezus, en tot een veronachtzaming van het eigen werk van de Geest. Als Jezus de tekenen en wonderen van het Koninkrijk kon verrichten omdat Hij immers de Zoon was, dan zou Hij daarnaast geen werking van de Geest meer nodig hebben. Waarom moest dan de Geest nog op Hem neerdalen?
Kuyper doet vervolgens een interessante zet. Hij maakt hier onderscheid tussen de ‘persoon’ en ‘natuur’ van Jezus. Op die manier probeert hij volledig recht te doen aan zowel de goddelijkheid van Jezus als Zoon van God, als aan de radicaliteit van de incarnatie en het volkomen mens-zijn van Jezus. De eeuwige Zoon werd werkelijk mens zoals wij. Hij nam de menselijke natuur aan van na de zondeval (‘niet in een staat van ongeschondenheid, maar in den staat van gevallenheid, ingezonkenheid en verzwakking’[8]), vatbaar voor alle emoties, gewaarwordingen en gedachten die zo kenmerkend zijn voor ons woelige menselijke bestaan (maar zonder te zondigen). In zijn menselijke natuur had Hij geen goddelijke kracht en Hij moest groeien in wijsheid en in genade.[9] Maar in zijn persoon was Hij de Zoon van God. Met de incarnatie ontstaat dus geen nieuw wezen, geen nieuwe persoon, beklemtoont Kuyper. Maar de goddelijke Persoon van de Zoon neemt wel radicaal de menselijke natuur aan, en wordt waarlijk mens – met alle beperkingen van dien.[10]
Dit betekent dat Jezus niet pas bij zijn doop ‘Zoon van God’ wordt, en pas dan ‘autoriteit’ ontvangt. Van eeuwigheid aan is Hij de Zoon van God en heeft Hij goddelijke autoriteit. De woorden die uit de hemel klinken – ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde’ – betekenen niet de instelling van Jezus’ zoonschap en autoriteit, maar de proclamatie ervan (ofwel ter bemoediging van Jezus zelf, bij Marcus en mogelijk Lucas, ofwel primair geadresseerd aan de omstanders, bij Matteüs).[11]

3.2   Jürgen Moltmann: de autoriteit van de bevrijdende Koning

Jürgen Moltmann werkt het trinitarische perspectief nog verder uit, en hij grijpt terug op het vierde-eeuwse beeld van de ‘perichoresis’ om uitdrukking te geven aan de onderlinge afhankelijkheid van de drie goddelijke Personen. Moltmann werkt ook het eschatologische perspectief van het Koninkrijk van God - dat gekomen is in Jezus Christus en tegelijkertijd nog op zich laat wachten - verder uit. Beide perspectieven zijn bepalend voor zijn interpretatie van de gebeurtenissen rond Jezus’ doop.
De stem die uit de hemel klinkt, betekent voor Moltmann vooral de inauguratie van het messiaanse koningschap van Jezus, en de legitimering ervan.[12] Moltmann benadrukt de theologische notie van het zoonschap van Jezus en de autoriteit, de volmacht, die daaraan verbonden is. Anders dan Kuyper, suggereert Moltmann echter dat Jezus zich pas op dit moment bewust wordt van zijn Vader-Zoon-relatie met God en pas nu hieruit gaat leven.
Vanaf dit moment verkondigt Jezus - vanuit zijn volmacht als messiaanse Koning - de komst van het Koninkrijk van God. Het evangelie van Gods Koninkrijk betekent goed nieuws voor de armen, vrijlating voor wie gebonden is, genezing voor zieken en vrijheid voor wie leeft in onderdrukking (Lucas 4: 18 – 19). Jezus’ wonderen van genezing en bevrijding zijn daarom geen buitengewone tekenen, bedoeld om aan te tonen dat Jezus werkelijk de Messias is, maar ze horen wezenlijk bij het heil van Gods Koninkrijk dat aanbreekt. Dit is wat er gebeurt als Gods Koninkrijk doorbreekt: het leven op aarde wordt genezen, bevrijd en hersteld.[13]
De komst van het Koninkrijk van God stuit echter op heftige weerstand van duistere tegenkrachten in de wereld, die het leven frustreren en kapotmaken. Het is in dit verband dat Moltmann de ‘autoriteit’ van Jezus benadrukt, die werd gelegitimeerd met de woorden ‘Jij bent mijn geliefde Zoon’. De grote betekenis van die woorden, zo merkt Moltmann op, lijkt het eerst te worden erkend door deze machten van het kwaad. Het zijn de ‘onreine geesten’ en ‘demonen’ die als eerste erkennen dat Jezus de messiaanse koning is en autoriteit over hen heeft: ‘Ik weet wel wie je bent, de heilige van God!’ (Marcus 1: 24), ‘Jij bent de Zoon van God!’ (3: 11; 5: 7).[14]
Als we dit eschatologische perspectief opnieuw gaan begrijpen, betoogt Moltmann, dan kunnen we er niet onderuit dat ‘genezing’ en ‘bevrijding’ – in de ‘autoriteit’ van Jezus – onlosmakelijk verbonden zijn met de verkondiging van het Koninkrijk.[15]

3.3   Wolfhart Pannenberg: een autoriteit die blíjkt

De driedelige Systematische Theologie van Wolfhart Pannenberg is misschien wat taaier om te lezen dan het werk van Moltmann, maar het is niet minder spannend. Pannenberg biedt een gedegen en zorgvuldige dogmatische onderbouwing voor twee stellingen die we ook bij Moltmann zagen: het eschatologische perspectief is bepalend voor heel de theologie (en niet slechts het ‘slothoofdstuk’ van onze dogmatiek, de toekomstige ‘laatste dingen’), en hét centrale begrip daarbij is het ‘Koninkrijk van God’. Pannenberg verankert dit stevig in een consistente triniteitsleer (waarbij ook hij gebruikmaakt van het concept van de perichorese) en ontwikkelt een brede pneumatologie. In gewone mensentaal: hét kernthema van de Bijbel is dat de Vader zijn koningschap vestigt op aarde, in de Zoon en door de Geest. Het Koninkrijk van God, dat het leven in al zijn volheid brengt (shalom), is toekomst. Maar die toekomst breekt nu al in op onze werkelijkheid, in de Zoon en door de Geest.[16]
In de christologie en soteriologie van Pannenberg is Jezus vooral de ‘eschatologische nieuwe mens’, het begin van de nieuwe schepping – de mens die gericht is op de Vader en vol van de Geest. Het is door de Geest dat de Zoon werkelijk mens wordt. Tegelijk benadrukt Pannenberg – net als Kuyper – dat Jezus weliswaar de menselijke natuur aanneemt, maar in zijn persoon de eeuwige Zoon van God is. Vanaf zijn geboorte heeft Hij daarom al goddelijke autoriteit als Zoon van God. Als de Geest op Hem neerdaalt bij de doop in de Jordaan wordt zijn zoonschap publiekelijk verkondigd. Door zijn opstanding uit de dood wordt de waarheid van die proclamatie aangetoond, en wordt zijn autoriteit als Zoon van God definitief vastgesteld.[17]
Pannenberg verbindt de autoriteit van Jezus nadrukkelijk aan zijn messiaanse koningschap en het doorbreken van Gods Koninkrijk op aarde. De autoriteit van Jezus blíjkt uit zijn verkondiging van het Koninkrijk in woorden en werken, waarin Gods toekomst daadwerkelijk doorbreekt in het heden, en uit zijn opstanding uit de dood.[18] Het is interessant dat Pannenberg de autoriteit van Jezus daarom niet expliciet koppelt aan de woorden ‘Dit is mijn geliefde Zoon’, maar aan het neerdalen van de Geest als zalving tot zijn messiaanse roeping (denk aan Lucas 4: 18 – 19).[19]

4.       Jezus’ doop en kracht (dunameis)

4.1   Abraham Kuyper: Bekrachtiging van de menselijke natuur

Als Jezus vanaf zijn incarnatie de Zoon van God was en dus goddelijke autoriteit had, waarom moest de Geest dan nog op Hem neerdalen? Woonde de Geest dan nog niet in Hem?
Kuypers onderscheid tussen de (goddelijke) Persoon en de (menselijke) natuur van Jezus is ook hier verhelderend én spannend. Jezus was naar zijn Persoon weliswaar God, maar naar zijn natuur volkomen mens. Dit betekent dat ‘elke inwerking van goddelijk leven, goddelijke mogendheid en goddelijk licht’ slechts naar buiten kon treden ‘op de wijze en naar de mate’ die door de eigen aard en de beperktheid van de menselijke natuur bepaald werd.[20] Ofwel: Jezus deed niets wat onmogelijk is voor de menselijke natuur.
De Bijbel leert ons, zegt Kuyper, dat onze gaven, krachten en vermogens het werk van de Geest in ons zijn. Ook de werking en oefening van die gaven, krachten en vermogens zijn het werk van de Geest in ons. Voor Jezus was dit niet anders. Jezus beschikte in zijn menselijke natuur niet over gaven, krachten en vermogens omdat Hij nu eenmaal God was, maar omdat de Geest Hem die gaf. In de woorden van Kuyper: ‘Deze gaven, krachten en vermogens ontving de menselijke natuur in Christus, en dan lette men er scherp op, niet van den Zoon, door mededeeling uit zijn goddelijke natuur, maar van den Heiligen Geest, door mededeeling aan de menschelijke natuur van de Messias.’[21]
Dit gebeurde niet pas bij het neerdalen van de Geest op Jezus. De Geest woonde al in Jezus, en ook de gaven en vermogens van de Geest werden vanaf zijn geboorte gaandeweg al in Hem ‘ingelegd’, naar de mate dat Jezus hier ‘vatbaar’ voor was, en naar de mate dat dit mogelijk is in de menselijke natuur. Maar deze gaven, krachten en vermogens functioneerden nog niet in zijn leven en kónden ook nog niet werkzaam zijn. Zo sluimeren er gaven en vermogens in ons allemaal, zegt Kuyper, met alleen dít onderscheid, dat wij de gaven, krachten en vermogens ‘met mate’ ontvangen, ‘naar ieders individuele roeping of bestemming’. Jezus ontving ze ‘zonder mate.’ Er is een ‘tweede daad van de Geest’ nodig om deze gaven, krachten en vermogens wérkzaam te laten worden in ons leven. Zo was het ook bij Jezus, zegt Kuyper. Ze werden, door de werking van de Geest, geleidelijk meer werkzaam in zijn leven.[22]
Dit werpt ook licht op de doop van Jezus en het neerdalen van de Geest op Hem. Het is niet zo dat Jezus hier pas gewijd werd tot zijn messiaanse ambt, meent Kuyper, of dat Hij hier pas zijn zalving met de Geest ontving. De Zoon was al ‘in de vrederaad’ (van de triniteit) gezalfd om het goede nieuws te brengen. Maar pas toen Jezus gedoopt was en de Heilige Geest op Hem neerdaalde, werd deze zalving ‘verwerkelijkt’. Pas met het neerdalen van de Geest begint zijn publieke optreden. Vanaf dan lezen we dat Jezus ‘vol van de Heilige Geest’ is, ‘door de Geest geleid’ wordt, en de tekenen en wonderen van het Koninkrijk begint te verrichten.[23] De Bijbel maakt volstrekt duidelijk, schrijft Kuyper, dat Jezus in zijn bediening afhankelijk was van de voortdurende werking en leiding van de Heilige Geest. Hij had immers de menselijke natuur aangenomen en was als mens niet in staat om de werken van het Koninkrijk te doen. Maar door de werking en leiding van de Geest kon Hij het Koninkrijk verkondigen in woorden en werken. Het meest evident wordt dit in zijn ‘machtige werken’ van genezing en bevrijding, meent Kuyper. Jezus wordt in zijn menselijke natuur bekrachtigd door de Geest om het Koninkrijk te verkondigen en deze werken te doen.[24]

4.2   Jürgen Moltmann: Gezalfd met kracht

Eerder zagen we dat Moltmann sterke nadruk legt op de autoriteit van Jezus als messiaanse Koning. Het is vanuit die autoriteit, die bij zijn doop geïnaugureerd wordt, dat Hij het Koninkrijk van God verkondigt met tekenen en wonderen. Maar Moltmann benadrukt vervolgens ook Jezus’ voortdurende afhankelijkheid van de Geest. Bij de doop wordt Jezus ‘gezalfd met Geest en kracht’, merkt hij op. Waar Kuyper meent dat Jezus de Geest al ‘zonder mate’ had ontvangen, lijkt Moltmann meer gewicht toe te kennen aan het neerdalen van de Geest bij de Jordaan. Vanaf dat moment, zegt Moltmann, leeft en beweegt Jezus in de volheid van de Geest. Het is de Geest die Hem in zijn mens-zijn bekrachtigt, en het is door de Geest dat Jezus mensen geneest en bevrijdt.[25]

4.3   Wolfhart Pannenberg: Gods eschatologische Koninkrijk begint

Pannenberg heeft altijd benadrukt dat theologie een publieke discipline behoort te zijn, die steeds in gesprek blijft met – en rekenschap aflegt aan – een overwegend seculiere cultuur. Daarom poogt hij gelovige vooronderstellingen te vermijden en geeft hij weinig expliciete aandacht aan subjectieve geloofservaringen, zoals getuigenissen van bijzondere openbaring of wonderen in de Bijbel.[26]
Maar het helpt om in ons achterhoofd te houden dat Pannenberg in het geheel van zijn dogmatiek steeds een pneumatologisch en eschatologisch perspectief meeneemt, ook wanneer het zogenaamde ‘bijzondere werk van de Geest’ niet altijd expliciet genoemd wordt. Zo legt hij bijvoorbeeld wel degelijk (al is het wat zoeken) een verband tussen de doop – zowel van Jezus als van gelovigen – en het ontvangen van de Heilige Geest en van de gaven, krachten en werkingen van de Geest. De doop van gelovigen is verbonden met de ‘eschatologische gebeurtenis’ van de uitstorting van de Geest (Handelingen 2 en Joël 2). Die uitstorting van de Geest heeft te maken met Gods komende rijk, waarin Hij ‘alles in allen’ zal zijn (1 Korintiërs 15: 28), maar ook met ‘the charismatic element in Jesus’ own work and to its origin in his baptism’. En, gaat Pannenberg verder, ‘there are many reasons for viewing Jesus as a charismatic, and this fact naturally ties in with the conviction that determines his whole ministry, namely, that God’s eschatological reign has begun with his coming.’ Het charismatische element hoort bij het wezen van Gods Koninkrijk.
Het is aannemelijk, meent Pannenberg, dat Jezus zich bij zijn doop bewust werd van de charismatische werking van de Geest in Hem – ‘one may readily suppose that it was the origin of his charismatic self-awareness.” [27] Er ligt immers een direct verband tussen zijn messiaanse roeping en het ontvangen van de Heilige Geest. Als de Geest op iemand komt, schrijft Pannenberg, kan dit gepaard gaan met ‘tijdelijke, extatische ervaringen’, maar het duidt ook op vormen van een blijvende vervulling met de Geest van God. In het optreden van Jezus zien we dit onder meer terug in zijn genezingsbediening.[28]

5.       Een voortdurende, wederzijdse afhankelijkheid

Het trinitarische perspectief van Kuyper, Moltmann en Pannenberg brengt nóg een notie aan het licht die belangrijk is voor ons begrip van Jezus’ autoriteit en kracht. Kuyper vestigt al in 1888 de aandacht op Jezus’ voortdurende afhankelijkheid van de Heilige Geest in de uitoefening van zijn messiaanse bediening. Binnen de immanente triniteit zijn de drie goddelijke Personen onderling afhankelijk, en zo ook in de economische triniteit: Vader, Zoon en Geest hebben immers ieder hun eigen aandeel in het gemeenschappelijke werk van de drie-ene God, zegt Kuyper. Kijken we naar de geïncarneerde Zoon, dan zien we dat Hij in zijn menselijke natuur geen moment zonder de ‘voortdurende instraling van den Heiligen Geest’ kon. Het gegeven dat Hij als Zoon autoriteit heeft, wil niet zeggen dat Hij die autoriteit onafhankelijk van Vader en Geest kan uitoefenen. In tegendeel, Jezus is voortdurend afhankelijk van Vader en Geest.[29] We zagen al dat ook Moltmann Jezus’ afhankelijkheid van de Geest benadrukt: het is in de ‘volheid van de Geest’ en onder voortdurende leiding van de Geest, dat Jezus zijn werk doet, of sterker nog: het is de Geest die het in Jezus bewerkt. ‘Wo der Geist nicht wirkt, kann auch Jesus nichts tun’, stelt Moltmann vast.[30] Ook Pannenberg benadrukt vanuit zijn consistente trinitarische benadering dat Jezus zijn werk niet onafhankelijk kan doen vanuit zijn autoriteit als de Zoon. De Vader is afhankelijk van het werk van de Zoon in de wereld, dat zal worden voleindigd door het werk van de Geest, stelt Pannenberg. En de Zoon is afhankelijk van de Vader en van de Geest die de Vader zendt, om zijn opdracht in de wereld te vervullen.[31] Hoewel Jezus een ‘algemene volmacht’ had ontvangen om het Koninkrijk van God te verkondigen in woorden en werken, was Hij in de uitoefening hiervan steeds afhankelijk van het werk van de Vader en van de Geest. Moltmann en Pannenberg verwijzen onder meer naar de woorden van Jezus in het Evangelie volgens Johannes: ‘Waarachtig, ik verzeker u: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, Hij kan alleen doen wat Hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier’ (5: 19), en ‘Ik heb niet namens mijzelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken’ (12: 49). Het is alsof Jezus in alles wat Hij deed steeds naar de Vader keek en luisterde – ‘Vader, wat bent U hier aan het doen? Wat wilt U dat Ik nu doe?’ – en afhankelijk was van wat de Geest in Hem en door Hem heen bewerkte.

6.       Afsluitende opmerkingen

Onze verkenning van Kuyper, Moltmann en Pannenberg heeft een spannende reeks van constateringen opgeleverd:
  • ·         Jezus had autoriteit (exousia) omdat Hij de Zoon van God was. Bij zijn doop wordt deze volmacht geproclameerd, vanaf dat moment is het publiek. Zijn ‘wijding tot het messiaanse ambt’ wordt hier ‘verwerkelijkt’, zegt Kuyper.
  • ·         De autoriteit van Jezus is onlosmakelijk verbonden met zijn messiaanse roeping om het Koninkrijk van God te brengen. Genezing, bevrijding, heelmaking van het leven, hóren bij de uitoefening van zijn volmacht om het heil van het Koninkrijk daadwerkelijk te laten inbreken op de gebroken aardse werkelijkheid (Johannes 10: 10; Lucas 4: 18 – 19; Jesaja 61: 1 – 3).
  • ·         Om deze autoriteit uit te oefenen in voortekenen en wonderen die de heelheid van Gods Koninkrijk brengen, moest Jezus ook kracht (dunameis) ontvangen van de Geest. De gaven, kracht en vermogens die de Geest in Hem legde, werden door de Geest steeds meer werkzaam in zijn leven, in een voortdurende afhankelijkheid.
  • ·         Jezus had autoriteit vanuit zijn God-zijn, maar de gaven, kracht en vermogens van de Geest ontving Hij in zijn mens-zijn. De tekenen en wonderen van het Koninkrijk die Hij verrichtte, deed Hij binnen de mogelijkheden van zijn menselijke natuur, als Geestvervulde mens.

Dit zijn spannende constateringen, vanwege de mogelijke implicaties voor ónze verkondiging van het Koninkrijk van God. Dat merkt ook Coles op, naar wiens boek Learning to Heal ik aan het begin van dit artikel verwees. ‘If Jesus had healed the sick only because He was divine, then there would be no possibility of the healing ministry being part of today’s Church,’ schrijft Coles. ‘But if Jesus was a human being, empowered by the Spirit for this ministry, then there is the possibility that any of His followers might be empowered for a similar ministry.’En, stelt Coles dan, ‘This, in fact, is exactly what Jesus was doing when He released the disciples to go into the villages ahead of Him (Luke 9:1).’ [32]

Op welke wijze de bovenstaande constateringen over de betekenis van ‘autoriteit’ en ‘kracht’ bij de doop van Jezus zich precies laten vertalen naar ónze verkondiging van het Koninkrijk van God, ligt buiten de reikwijdte van dit artikel. Een paar dingen kunnen we alvast voorzichtig vaststellen:
  • ·         In de eerste plaats, dat de verkondiging van het Koninkrijk van God niet alleen een zaak van woorden is, maar ook van werken die heelheid van leven brengen: genezing, bevrijding en herstel zijn onlosmakelijk verbonden met de verkondiging van het Koninkrijk.
  • ·         In de tweede plaats, dat wij delen in de autoriteit die Jezus heeft als Zoon van God. Immers, Jezus zendt zijn volgelingen in de wereld, om in zijn naam (op zijn gezag) het Koninkrijk te verkondigen (Johannes 20: 21).
  • ·         In de derde plaats, dat wij daartoe dezelfde Geest ontvangen hebben (Johannes 20: 22), die principieel in ons op dezelfde wijze kan werken als Hij werkte in de menselijke natuur van Jezus.

Op deze drie punten krijgt Coles althans het systematisch-theologische gelijk van Kuyper, Moltmann en Pannenberg.
Maar hóe we dan precies delen in de autoriteit van Jezus, en in hoeverre, dat vergt nadere studie. Moeten we misschien zeggen dat wij delen in die autoriteit voor zovér het gaat om de verkondiging van het Koninkrijk van God (woorden en werken van heelmaking)? Zodat het wel, bijvoorbeeld, genezing en bevrijding omvat, maar niet de volmacht die Jezus in zijn goddelijke Persoon had over de orde van de schepping (denk aan het veranderen van water in wijn, het stillen van een storm, het lopen over water)? En wat betekent het voor de kracht van de Geest in onze verkondiging, dat Jezus zonder zonden was, volkomen gericht op de wil van de Vader, en de Geest ‘zonder mate’ ontving, terwijl wij volop worstelen met onze ‘oude natuur’, nog vaak op onszelf gericht zijn, en de Geest kennelijk niet ‘zonder mate’ ontvangen?

We zagen al dat Pannenberg met name de autoriteit van Jezus verbindt met zijn ‘zalving’, terwijl Kuyper en Moltmann die zalving vooral in verband brengen met Jezus’ kracht. Wij ‘delen in de zalving van Christus’, zegt Moltmann, onder verwijzing naar Calvijn.[33] Zo zegt de Heidelbergse Catechismus het inderdaad ook (zondag 12, vraag en antwoord 32). Dit zou een vruchtbare insteek kunnen zijn voor een vervolgstudie.

Dit artikel verscheen eerder in GEESTkracht, bulletin voor charismatische theologie (CWN), nummer 80, najaar 2017.



Voetnoten:



[1] John Coles, Learning to heal. A practical guide for every Christian (Milton Keynes: Authentic Media, 2010; revised reprint 2012).
[2] Bijvoorbeeld in: H. ten Brinke, J.W. Maris e.a., Meer dan genoeg. Het verlangen naar meer van de Geest (Barneveld: De Vuurbaak, 2004).
[3] Andere mogelijke aspecten van de betekenis van Jezus’ doop – denk aan representatie en verzoening, of implicaties voor het verstaan van de kerkelijke dooppraktijk – blijven in dit artikel buiten beschouwing. We beperken ons hier tot de volgende teksten: Abraham Kuyper, Het werk van den Heiligen Geest, deel I, hoofdstuk 5 and 6 (Amsterdam: J.A. Wormser, 1888); Jürgen Moltmann, Der Weg Jesu Christi: Christologie in messianischen Dimensionen, hoofdstuk III, paragraaf 3 t/m 6 (München: Kaiser Verlag, 1989); Wolfhart Pannenberg, Systematic Theology, Deel 2, hoofdstuk 9, paragraaf 2, en Deel 3, hoofdstuk 13, III: 1d. (Grand Rapids: Eerdmans, 1994/1997), oorspronkelijk: Systematische Theologie (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1991/1993).
[4] N.T. Wright, Jesus and the Victory of God, Christian Origins and the Question of God, Volume Two (Minneapolis: Fortress Press, 1996), 160 - 162, 171 - 174, 186- 197.
[5] Wright, 191 – 197. Zie ook Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooi, Christelijke dogmatiek (Zoetermeer: Boekencentrum, 2012), 279, 378 – 389.
[6] Abraham Kuyper, Het werk van den Heiligen Geest, I, II en III (Amsterdam: J.A. Wormser, 1888/1889).
[7] Kuyper, 105. In dit verband is ook een – veel later – artikel van A.A. van Ruler over het belang om te onderscheiden tussen een christologisch en een pneumatologisch perspectief nog altijd boeiend: Structuurverschillen tussen het Christologische en het Pneumatologische Gezichtspunt’, in A.A. van Ruler, Christus, de Geest en het heil. Verzameld werk deel IVA (Zoetermeer: Boekencentrum, 2011).
[8] Kuyper, 116.
[9] Kuyper, 124 – 125.
[10] Kuyper, 108.
[11] Kuyper, 129-130.
[12] Moltmann, 110.
[13] Moltmann, 111, 116 – 117, 125. Vergelijk ook Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 379.
[14] Moltmann, 125.
[15] Moltmann, 124 - 131. Zie ook Moltmann, Kirche in der Kraft des Geistes. Ein Beitrag zur messianischen Ekklesiologie (München: Kaiser Verlag, 1975).
[16] In het kader van dit artikel zijn vooral Pannenbergs hoofdstukken over christologie en soteriologie (Systematische Theologie, Deel 2, hoofdstukken 9, 10 en 11) en over de uitstorting van de Geest en het Koninkrijk van God (Deel 3, hoofdstuk 12) van belang. Zie verder: Stanley J. Grenz, Reason for Hope. The Systematic Theology of Wolfhart Pannenberg (Grand Rapids: Eerdmans, 2005, 2nd ed.); Christiaan Mostert, God and the Future: Wolfhart Pannenberg’s Eschatological Doctrine of God (London: T&T Clark, 2002); Ronald Westerbeek, Wolfhart Pannenberg and the Presence of the Future, research paper (VU Amsterdam, 2013).
[17] Pannenberg, Systematic Theology II, 316 - 317.
[18] Pannenberg, ST II, 334.
[19] Pannenberg, ST III, 277 (waar Pannenberg Jezus’ doop in de Jordaan bespreekt in verband met de christelijke doop).
[20] Kuyper, 125.
[21] Kuyper, 125.
[22] Kuyper, 126.
[23] Kuyper, 130-131.
[24] Kuyper, 132 – 133.
[25] Moltmann, 109 – 111.
[26] Overigens zal hier óók meespelen dat Pannenberg weinig voeling heeft met charismatisch christendom. In zijn volledige dogmatiek – verschenen in de jaren negentig van de vorige eeuw, na bijna een eeuw pinksterbeweging en charismatische vernieuwing in de traditionele kerken – geeft Pannenberg er niet één keer blijk van überhaupt op de hoogte te zijn van het bestaan van charismatische theologie, zoals ook pinkstertheoloog Veli-Matti Kärkkainen verbijsterd constateert (‘The working of the Spirit of God in Creation and in the People of God’, in: Pneuma, Vol. 26, No. 1, voorjaar 2004). Zie ook: Ronald Westerbeek, The Spirit and the Presence of the Future, research paper (VU Amsterdam, 2013); en Stanley Grenz, Reason for Hope, 51 – 54.
[27] Pannenberg, ST III, 279-280.
[28] Pannenberg, ST III, 9 – 10.
[29] Kuyper, 137.
[30] Moltmann, 111.
[31] Pannenberg, ST I, 332; ST II, 394.
[32] Coles, 41. Lucas 9:1, ‘Hij riep de twaalf bij zich en gaf hun macht en gezag over alle demonen, en de kracht om ziekten te genezen.’
[33] Moltmann, 114.

No comments:

Post a Comment