Een van de
mooiste dingen die we in de christelijke gemeente kunnen doen, is elkaar
zegenen: woorden toespreken die gevuld zijn met de goedheid van God.
[Column die ik schreef voor OnderWeg nr. 22, landelijk kerkblad van GKv en NGK]
In Grace Church deden we dat bijvoorbeeld regelmatig op de huiskring – bij uitstek de plek waar we met elkaar optrekken in onze wandel met God. De vorm die wij kozen, is dat
je in een kring gaat staan en telkens één van de kringleden zegent. Diegene
gaat dan in het midden staan en mag ontvangen. De anderen staan om diegene heen
en kunnen een hand op rug of schouder leggen, en in een tijd van luisterend gebed
mogen dan zegenende woorden van God worden doorgegeven.
Woorden met kracht
Ons woord
‘zegenen’ komt van het Latijnse signare.
Dat betekent zoveel als ‘een teken geven’ en in de Rooms-Katholieke en
Anglicaanse traditie gaat dat vaak gepaard met het maken van een kruisteken
over iemand. Daarmee zeg je eigenlijk: ‘Jij bent met heel je wezen verlost en
geheiligd door het kruis van Christus, in de naam van de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest, amen.’ Een ander woord voor zegenen is ‘benedictie’ (denk aan
het Engelse benediction). Ook dat
komt uit het Latijn: benedictus, het
goede (bene) spreken (dictus).
Dat komt heel dicht bij de connotaties van het Hebreeuwse woord in het
Oude Testament, barach, en Griekse
woord in het Nieuwe Testament, eulo’geo
(eu = goed, logeo = spreken). Wie zegent, spreekt namens God het goede over de
ander uit, en brengt Gods gunst over. En daar komt kracht in mee.
Priesterlijk
In het Oude
Testament waren het vooral de priesters die namens God zegenden. Denk aan de Aäronitische
zegen: “De Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aangezicht over u
lichten en zij u genadig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u
vrede” (Numeri 6: 22-26). Er zit meteen een leerzaam moment in deze passage. In
vers 22 staat dat de priesters het volk mogen zegenen. In vers 27 staat “als
zij mijn naam over het volk uitspreken, zal Ik de Israëlieten zegenen.” Wie
zegent er nou, de priesters of God? Dat spanningsveld is goed om vast te houden
- priesters mogen vrijmoedigheid hebben om te zegenen, en tegelijk is er die
eerbiedige erkenning: wij beschikken niet over Gods zegen, Hij is het Zelf die
de woorden bekrachtigt.
Sinds Christus
zijn Geest heeft uitgestort, delen alle gelovigen in het priesterschap (1
Petrus 2: 9; Heidelbergse Catechismus 31-32). We mogen elkaar vrijmoedig
zegenen, met woorden die God geeft. Dat reikt dus verder dan alleen maar je
eigen goede wensen uitspreken, of
alleen maar vragen om Gods zegen. Je
mag jezelf opstellen als priester, “als instrument van de zegende kracht van
God”, schrijft Philip Troost (Christus ontvangen, 2006, p. 213-217). “Je
gaat zelf als het ware in de aanwezigheid van God staan, om door te geven wat
je van Hem ontvangt.” Mooi is wat Philip schrijft over het verschil met bidden:
“Als ik voor iemand bid sta ik naast hem en kijken we samen naar God. Maar als
ik iemand zegen, dan sta ik aan Gods kant en kijk ik met zijn ogen naar de
ander.”
Spreken namens Christus
In onze huiskring
en in het pastoraat in Grace Church hebben we ervaren hoe heilzaam dit is. In
de weerbarstigheid van het leven lopen we allemaal butsen en deuken op. Soms
vergeet je dan hoe God je ziet. Wat is het dan kostbaar om mensen om je heen te
hebben die je daaraan herinneren. Die je namens Christus zegenen. Gewoon met
Gods beloften van heil, zoals we die kennen uit
de Bijbel: zijn vrede, zijn nabijheid. Of met specifieke woorden, voor
deze persoon, op dit moment – in het vertrouwen dat God onze gedachten leidt
als we ons richten op Hem en bidden in ontvankelijkheid voor zijn Geest.
Eerder verschenen in OnderWeg nr. 22 (27 november 2015)
No comments:
Post a Comment