Hij liep door het gangpad naar me toe en
legde zijn hand op mijn schouder. “Ik heb geen idee wie je bent”, zei hij
verontschuldigend, “maar volgens mij wil God iets tegen je zeggen.”
[Het eerste deel van een tweeluik over gebed als tweerichtingsverkeer]
“Ik denk dat God me op het hart legde om
tegen je te zeggen dat Hij weet van je strijd. Hij heeft gezien hoe je vorig
weekend worstelde met de situatie in jullie kerk, en hoe ontmoedigd je
zondagavond was. Hij heeft je tranen gezien en Hij wil je bemoedigen. Je moet
weten dat Hij je gebeden gehoord heeft en dat Hij met je is. Hou vol.”
Ik stond perplex. Ik kende deze man totaal
niet en hij kon onmogelijk weten van de situatie waarin wij ons bevonden in
onze kerkelijke gemeente. Ik had heus wel meegemaakt dat iemand na gebed een
bemoedigend Bijbelgedeelte met me deelde, waarbij ik soms een stevig vermoeden
had dat de Heilige Geest er de hand in had. Maar nooit eerder had iemand zoiets
specifieks met me gedeeld als deze man – nauwkeurig tot op mijn tranen die
zondagavond. Was dit nou een “woord van kennis”, een profetische gave zoals die
veelvuldig voorkwam in de nieuwtestamentische gemeente? Een beetje overrompeld
bedankte ik de man, die terugliep naar zijn plaats.
Pas toen drong tot me door: God heeft mij
daadwerkelijk gezien vorig weekend –
en Hij ziet mij hier en nu. Hij heeft
weet van mijn moeiten en kennelijk doet dit ertoe voor Hem – genoeg om iemand naar mij toe te sturen om mij te
bemoedigen. “O Heer”, stamelde ik, en niet eerder was ik me er zo van
bewust dat ik sprak tot een Persoon die mij hoorde alsof hij tegenover mij
stond, “dank U wel.” Een diepe blijdschap doorstroomde mijn hele lichaam. Ik
voelde hoe een loodzware last van mijn schouders gleed en tranen stroomden over
mijn wangen. Heus, ik geloofde altijd
al wel dat God mij op het oog had – zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus –
maar niet eerder was het zo echt.
Ontmoetingstijd
Dat was bijna twintig jaar geleden, op de
pinksterconferentie van Opwekking. Sindsdien is er – door deze en vele andere
ervaringen van Gods tegenwoordigheid - veel veranderd in mijn wandel met God.
Hij is echt de levende Heer in ons midden. Ik denk dat mijn geloof eerder vooral
een geloofsovertuiging was: dit houd ik voor waarheid. Nu is het allereerst een
vader-kindrelatie: Ik mag weten dat ik kind ben van de Vader, en wat mijn
omstandigheden ook zijn, ik mag me helemaal aan Hem toevertrouwen. Hij heeft
mij op het oog.
Eerder was mijn gebedsleven vooral
eenrichtingsverkeer: Ik dankte God en deed voorbede voor de dingen die mij
bezighielden. Ik verwachtte niet dat God daadwerkelijk iets zou terugzeggen,
dus na mijn laatste gebedspunt volgde meteen een “om Jezus’ wil, amen.” Nu is
mijn gebedstijd vooral: tijd doorbrengen met mijn Vader - eenvoudig stil worden
bij Hem, mijn hart openen voor zijn aanwezigheid. In de stilte richt ik mijn
hart op Hem en nodig zijn Geest uit, om mij te leiden in mijn gebedstijd (Judas
1:20).
In die stilte kom ik opnieuw onder de indruk van Gods liefde en genade,
en dan begin ik Hem als vanzelf te prijzen, in gewone woorden of in tongentaal.
Woorden die de Geest ingeeft. De Geest
overtuigt ook van zonde, en meestal brengt Hij dan specifieke dingen bij me te
binnen, waarvoor ik vergeving vraag. Opnieuw belijd ik dan dat Christus Heer is
over mijn hele leven - “Heer, doe uw wil in mij.” In de stilte legt de Geest op
mijn hart waarvoor ik mag bidden – niet allereerst mijn eigen agenda, maar de
dingen waarin de Geest leidt.
Gebedstijd is ontmoetingstijd geworden – me opnieuw laten volstromen met het
bewustzijn dat ik kind mag zijn van de Vader, de levende God in ons midden. Dat het er niet zozeer om gaat dat ik
Hem betrek in de dingen waar ik me druk over maak (daar weet Hij alles van),
maar dat ik betrokken raak op de dingen van zijn hart. Als de stemmen van mijn
eigen gedachten stil worden, begin ik Gods stem te herkennen (Johannes 10:3,4).
En in die vertrouwelijke omgang van Vader en kind, wordt bidden daadwerkelijk tweerichtingsverkeer.
Dan spreekt God in ons hart, tot opbouw van onszelf en van elkaar.
Dit artikel verscheen in OnderWeg, 27 juni 2015.
No comments:
Post a Comment