Monday 9 March 2015

Salman Rushdie bevecht de leegte met verbeelding

Wie herinnert zich het Boekenweekgeschenk van 2001? Een knappe roman van Salman Rushdie, Woede - over het kwaad in de wereld, dat in ons eigen hart blijkt te schuilen. Niet in persoonlijke schuld of zonde, zoals het christelijk geloof stelt, maar in het onvermogen om de eigen eindigheid en betekenisloosheid te aanvaarden. We hebben Grote Verhalen nodig om betekenis aan ons leven te geven, maakt Rushdie duidelijk - zolang we er maar niet echt in gaan geloven.

[Opgediept uit de oude floppydoos, een artikel dat ik schreef voor de cultuurbijlage van het Nederlands Dagblad, 9 maart 2001]



In het boekenweekgeschenk van Salman Rushdie waart de woede rond als een briesende leeuw. Het is als een zwart kwaad dat klapwiekt boven de steden, waar mensen elkaar beroven – van geld, van liefde, van zelfrespect. Het is als een loerende duisternis in de harten van de mensen. Achter de façade van ontstellende welvaart, zijn we armer en leger dan ooit, constateert de hoofdpersoon van de roman. De woede, analyseert hij, is een uiting van wanhoop, want ons hart hunkert naar vervulling en schreeuwt het uit: ‘is dit nou het leven, is dit alles?’ Ja, zegt Rushdie, dit is alles, dus wie niet ten onder wil gaan aan wanhoop, kan maar beter niets verwachten.


Als poppenmaker Malik Solanka na een jarenlange creatieve impasse opnieuw een poppenspel bedenkt, wordt het een allegorisch koningsdrama dat uitgroeit tot een wereldwijde hype. De saga speelt zich af op de planeet Galileo-I, in het meest duistere kwadrant van ons melkwegstelsel. Op deze planeet is een Rijk dat een glorieuze welvaart heeft gekend, maar dat nu in een terminale crisis verkeert: de polaire ijskappen smelten onherroepelijk af en het Rijk zal onder de zeespiegel verdwijnen. Poppenmaker Akasz Kronos, ‘de grote cynische cyberneticus van het Rijk’, creëert in reactie op deze crisis een heel volk aan Koningspoppen, met wie hij een nieuwe samenleving begint op een tweetal eilandjes die niet ten onder zullen gaan in de grote zondvloed. Maar zijn Koningspoppen – bijna aan hem gelijk, en met een vrije wil – keren zich tegen hem en hij moet onderduiken. Uit een bewaard gebleven handschrift van de poppenmaker zou blijken dat Kronos desondanks van zijn poppen is blijven houden, als een vader van zijn kinderen. Maar, voegt Solanka daaraan toe, een Kronos die zo weinig bitterheid toont, lijkt een beetje te goed om waar te zijn.

Het is niet moeilijk om in het oerverhaal van deze saga het oerverhaal van de schepping en de zondeval te herkennen. Andere passages in de roman, waar Rushdie God vergelijkt met een poppenspeler en vice versa, ondersteunen deze interpretatie. Maar zo eenduidig laat Rushdie zich nooit interpreteren. Het ondergaande Rijk weerspiegelt ook de huidige westerse samenleving, die welvarender is dan ooit, maar tegelijkertijd – zo signaleert Rushdie – geestelijk is verdord en in een crisis verkeert. Zo ontstaat een vernuftig Droste-effect: Kronos, die zich uit de crisis probeert te redden door poppen te maken, staat op zijn beurt voor zíjn schepper: poppenmaker Solanka, die ook poppen maakt om zich uit een geestelijke crisis te redden. En Solanka’s schepper is natuurlijk, als een soort oppergod, de schrijver Rushdie. En ook Rushdie gebruikt zijn verbeelding om aan een crisis te ontsnappen.

De taak van literatuur

Het boekenweekgeschenk Woede sluit hiermee aan bij Rushdie’s eerdere werk. In romans als De duivelsverzen en De grond onder haar voeten onderzoekt hij steevast in hoeverre verbeelding antwoorden kan geven op de vraag naar de zin van het leven. Rushdie’s uitgangspunt is dat de mensheid altijd saga’s heeft verzonnen om te ontsnappen aan een gevoel van betekenisloosheid. Vroeger waren dit de oerverhalen van de godsdiensten.
De ellende van godsdiensten, vindt Rushdie, is dat mensen vergeten dat het slechts verzonnen verhalen zijn. Ze houden hun godsdienst voor de waarheid, en voor je het weet krijg je allerlei vormen van extremisme en geweld. In de ontwikkelde wereld hebben de godsdiensten gelukkig afgedaan, constateert Rushdie met enige voldoening. Maar we hebben natuurlijk nog wel behoefte aan grote verhalen. Ziedaar de taak van de literatuur: de rol vervullen die de godsdienst vroeger had, namelijk onze geestelijke behoefte bevredigen, om ons te redden uit de crisis van zinloosheid.
Maar, waarschuwt Rushdie, literatuur moet geen godsdienst worden: je moet er niet in gaan geloven. Het is maar een spel, tegen beter weten in. We weten nu immers dat er niet zoiets bestaat als een metafysische zin van het leven.

Breinmeisje

In Woede heeft Rushdie dit uitgangspunt knap verwerkt. Solanka was ooit als ideeënhistoricus verbonden aan een universiteit, maar hij zegde die baan op, omdat hij twijfelde aan de waarde van de grote filosofieën. Hij werd poppenmaker en verzon Breinmeisje, een openhartig tienermeisje dat in staat was door de tijd te reizen. Hij liet haar op die manier op bezoek gaan bij de grote denkers uit de wereldgeschiedenis. Door brutale vragen te stellen, wees ze feilloos de gaten en kieren in hun filosofische bouwwerken aan. Solanka zag zijn Breinmeisje-verhaal als ‘spelen met speelgoed’, maar het publiek nam het serieus: wat begon als een poppenspel op televisie, groeide uit tot een cultklassieker en een wereldwijde hype. Er kwamen tekenfilms en speelfilms, meisjes begonnen zich als Breinmeisje te kleden, kortom: Solanka raakte zijn Breinmeisje kwijt aan de commercie en aan het grote publiek, dat in haar ‘geloofde’.

Blinde razernij

Hierdoor belandt Solanka in een hevige crisis: zijn fantasie is gestolen en een enorme geestelijke leegte drijft hem tot aanvallen van blinde razernij. Als hij tijdens zo’n woedeaanval bijna zijn vrouw en zijn zoontje heeft vermoord, laat hij hen bruut in de steek en vlucht naar Amerika. En dat is waar de roman begint. De les die Rushdie hem vervolgens wil leren, is dat hij toch zijn fantasie weer moet aanwenden om zijn geestelijke leegte te vervullen, maar zonder in die fantasie te gaan geloven. Want zodra mensen ergens heilig in beginnen te geloven, gaat het onherroepelijk mis.
Het is als in die aflevering van Breinmeisje, waarin ze de vloer aanveegde met Galileo Galilei, omdat hij onder kerkelijke druk zijn theorie – dat de aarde om de zon draaide – had herroepen. Rushdie laat Breinmeisje vloekend tekeergaan tegen de kerk. Het keert enkele malen in de roman: iedereen heeft zijn ‘Galileo-momenten’, waarop je niet tegen beter weten in moet zwichten voor een heilige overtuiging.

In New York ontmoet hij Mila Milo, een straatwijs tienerkoninginnetje dat warempel de belichaming lijkt van Breinmeisje. Mila ontfermt zich over hem, zowel geestelijk als seksueel, en helpt hem zijn fantasie terug te vinden. Ze krijgt hem zover dat hij een nieuwe poppensaga bedenkt: de Koningspoppen.
Maar nog voordat de Koningspoppen goed en wel zijn doorgebroken, verruilt Solanka haar bruut voor de onwaarschijnlijk mooie Neela, met wie hij een volwassener verhouding heeft. Mila leerde hem hoe zijn verbeelding weer kon gebruiken, maar Neela helpt hem om de diepere oorzaak van zijn woedeaanvallen onder ogen te zien. En dan heeft hij tot zijn verbazing zelfs zijn poppen niet meer nodig. Bijna kan hij zonder de vluchtroute van de verbeelding.

Gekweld en verloren

Bijna eind goed, al goed. Maar hij heeft buiten zichzelf gerekend. Want in zijn zoektocht naar zichzelf, heeft hij niet alleen zijn vrouw verraden, maar ook Mila en uiteindelijk zelfs Neela. Iemand bijt hem toe dat hij uitstekend in staat is om liefde op te wekken, maar dat hij daar vervolgens niet mee overweg kan. Tegen het einde van de roman beseft Solanka dat hijzelf de diepste oorzaak van zijn wanhopige woede is. Want hij heeft niet alleen te veel van het leven verwacht, maar ook van zichzelf. Hij heeft geprobeerd een goed mens te zijn, maar weet nu dat dit hem nooit zal lukken.
Solanka keert terug naar Engeland, niet voor de grootste passionele liefde die hij koesterde voor Milo en Neela, maar voor de diepe band met zijn zoontje. Zijn vrouw heft inmiddels een andere partner en wil hem niet meer zien. In een kermispark ziet hij hen in de verte lopen met hun zoontje Asmaan (die naam betekent ‘hemel’). Verscheurd door wanhoop rent hij een van de kermisattracties op, op een groot springkussen, en begint zo hard hij kan te krijsen en te springen. “Het geluid dat uit hem kwam was ontzagwekkend en gigantisch, een brul uit het Inferno, de kreet van de gekwelde en verloren mens. Maar zijn springen was groots en hoog.”
Telkens vangt hij net een glimp op van Asmaan, “de enige hemel waarin hij ooit had kunnen geloven”. En zo is hij een verloren mens en zijn leven heeft geen hogere zin, niet hoger dan hij springen kan. Het hoogste dat hij kan bereiken, zijn de glimpen die hij opvangt van een kleine, aardse “hemel” als hij speelt – met poppen, met literatuur, of in een kermisattractie.


N.a.v. Woede. Boekenweekgeschenk door Salman Rushdie. CPNB Amsterdam 2001, 254 blz.

Previously published in: Nederlands Dagblad, 9 maart 2001

Zie ook: 



No comments:

Post a Comment